R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Domein 1: Vakdidactiek (204 begrippen)
1.1 Professionele context
1.2 Taalontwikkelend lesgeven
1.3 Taal en zorg
https://www.lesintaal.nl/documents/doc_32676.htm
Inhoud
NT2 / talen leren ..................................................................................................................................... 2
Verwerven tweede taal ........................................................................................................................... 4
Stille periode........................................................................................................................................ 4
Fase van losse woorden ...................................................................................................................... 4
Fase van eenvoudige zinnen ............................................................................................................... 5
Benaderingen taalonderwijs ................................................................................................................... 6
Taalontwikkelend lesgeven ..................................................................................................................... 7
Presteren/ beoordelen ............................................................................................................................ 9
Schoolstructuur ..................................................................................................................................... 13
Zorg van school...................................................................................................................................... 13
Dyslexie.................................................................................................................................................. 13
Lesgeven ................................................................................................................................................ 15
Vaardigheden ........................................................................................................................................ 16
Schrijven ............................................................................................................................................ 16
Spreken .............................................................................................................................................. 17
Luisteren ............................................................................................................................................ 17
Lezen.................................................................................................................................................. 18
Leren / strategieën ................................................................................................................................ 19
Woorden................................................................................................................................................ 22
Begrippen m.b.t. onderwijs ................................................................................................................... 24
Referentiekader..................................................................................................................................... 27
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
,R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
NT2 / talen leren
analfabeet (functioneel) = laaggeletterdheid houdt in dat mensen moeite hebben met de
vaardigheid lezen en/of schrijven. Dit is iets anders dan ongeletterdheid, analfabetisme, waarbij het
gaat om mensen die helemaal niet kunnen lezen en schrijven.
functioneel analfabeet = je bent functioneel analfabeet wanneer je geen formulieren kunt invullen,
het bord met reisbestemmingen en vertrektijden niet kunt lezen op het station, de ondertiteling op
de televisie niet kunt begrijpen. Je niet kunnen redden in de maatschappij
attitude (socio-affectieve factoren) = houding die mensen hebben tegenover taal/taalvariëteiten. De
attitude is gebaseerd op sociale betekenissen van taalvromen die worden geassocieerd met bepaalde
sociale klasse of sociale groepen
betekenisaspecten = wat voor soort dingen kan een woord betekenen, dus een kikker is een dier,
een waterdier enz. Het betekenisaspect van het woord magneet is kracht, semantiseren
betekenisonderhandeling = Samen met elkaar erachter komen wat een begrip betekent. Actief
bedenken en verwoorden is betekenisonderhandeling.
focus on Form (NT2) = Er is sprake van Focus on Form als taalleerders een uit het leven gegrepen
taaltaak krijgen voorgelegd, waarbij ze tevens rekening moeten houden met de taalvorm. Focus on
Form is, met andere woorden, te definiëren als: aandacht voor de taalvorm ingebed in een
functionele, communicatieve activiteit. Met de term ‘aandacht’ is een kernbegrip van Focus on Form
genoemd, want het gaat erom leerders opdrachten te geven waardoor ze als het ware automatisch,
op een zo natuurlijk mogelijke manier, hun aandacht op een bepaalde taalvorm vestigen.
focus on Meaning (NT2) = de inhoud betekenis staat centraal, geen aandacht voor vorm, input is
voldoende, aanbieden van groot taalaanbod, staat LIJNRECHT tegenover het leren van regels van
grammatica en hiermee oefenen. De betekenis staat centraal, maar hiermee kan niet volledig
verwerft worden
foreigner talk / FT = een taal die een tweede taalleerder spreekt. De moedertaal, maar dan niet
helemaal correct. Ongrammaticaal enz.
ISK (Internationale Schakelklas) = De ISK (Internationale SchakelKlas) is een opleiding voor leerlingen
tussen de 12 en 18 jaar. Leerlingen die uit het buitenland komen en de Nederlandse taal nog niet
voldoende beheersen, leren in twee jaar zoveel dat ze naar het voortgezet onderwijs kunnen.
moedertaalsprekers = iemand die zijn taal heeft leren spreken via een natuurlijk
taalverwervingsproces; iemand voor wie de taal die hij spreekt zijn moedertaal is; iemand die zijn
moedertaal spreekt.
native speakers = moedertaalspreker
doeltaal = taal die mensen om je heen spreken. Taal die aangeleerd wordt.
Meertaligheid = Met meertaligheid wordt meestal bedoeld dat iemand zich in verschillende situaties
vloeiend van meer dan één taal kan bedienen. In het dagelijks leven meerdere talen gebruiken
T2-verwerving = Tweede taalverwerving: het leren van een andere dan de moedertaal waarbij de
doeltaal (de te leren taal) geleerd wordt in de gemeenschap waarin die taal gesproken wordt. Veelal
het leren van een vreemde taal op school.
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
,R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Taalaanbod = De taal die iemand aangeboden krijgt. Er zijn verschillende manieren om met taal in
aanraking te komen (thuis, op school, op straat, enz.). Het taalaanbod dat speciaal gericht is op
beginnende taalverwervers, kenmerkt zich door:
- langzaam praten
- extra nadruk op belangrijke woorden
- eenvoudige korte zinnen
- herhalingen en daardoor een geringere informatiedichtheid; nieuwe informatie
spreid je als het ware over meer zinnen.
- aangeven van het onderwerp
- eenvoudige woordkeus
Verder is het belangrijk dat taalgebruik voor jonge kinderen gekoppeld wordt aan het hier en nu.
rijk taalaanbod = Een rijk taalaanbod is divers. Taalaanbod door verschillende sprekers in
verschillende contexten stelt het kind bloot aan meer verschillende woorden, grammaticale
constructies en uitspraakvarianten. Veel verschillende woorden, constructies enz. bij een meertalige
gebruiken.
Vreemdetaalverwerving = ook wel tweedetaalverwerving, iemand leert een taal die geen
omgangstaal is in de gemeenschap waar hij zich bevindt.
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
, R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Verwerven tweede taal
verloop T2-taalverwerving =
- stille periode = spreekt niet verbaal, maar probeert zoveel mogelijk te begrijpen,
krijgt ervaringen met de taal | imitatie en transfer
- fase van losse woorden = stukjes zinnen gaan formuleren | creatieve constructie en
ontwikkelingsvolgorde
- fase van eenvoudige zinnen = de nieuwe taal leren gebruiken | interactie en
taalaanbod
taalleerproces = het proces dat je doormaakt om een taal te leren. (stille fase: taal proberen te
begrijpen, fase van losse woorden: taal leren spreken, fase van eenvoudige zinnen: nieuwe taal leren
gebruiken)
Stille periode
interferentie = Wanneer het tweetaligen niet lukt de talen uit elkaar te houden waardoor er als er
taal A gesproken wordt, elementen van taal B doordringen.
Interferentiehypothese = Interferentie is het ten onrechte en veelal onbewust toepassen van regels
die bij een bepaalde taal behoren op een andere taal. Het taalgebruik uit de ene taal interfereert dan
met het taalgebruik uit de andere taal. de ‘fouten’ van de tweetalige zijn uit interferentie te
verklaren, bestaat een concurrerende hypothese, de universalistische, die inhoudt dat de ‘fouten’
niet interlinguaal maar intralinguaal moeten worden verklaard en dat het voor een belangrijk deel
dezelfde ‘fouten’ zijn als in het proces van eerste taal-verwerving kunnen worden opgemerkt. |
interferentiehypothese waarin men ervan uitging dat de eerste taal een grote invloed had op het
verwerven van de tweede taal. Dat wat eerst was aangezien voor fout, werd nu een noodzakelijke
stap in het taalverwervingsproces. Men gaat er vanuit dat een tweedetaalverwerver zelf hypotheses
over regels opstelt uit het taalaanbod dat hij om zich heen hoort. In eerste instantie past hij de regel
vaak toe in alle gevallen (overgeneralisatie). Later gaat hij zich realiseren dat er ook uitzonderingen
op bepaalde regels bestaan.
Fase van losse woorden
ontwikkelingsfouten = Tijdens het taalverwervingsproces is er een fase waarin taalverwervers zelf
vormen construeren op basis van bijvoorbeeld grammaticale regels die eerder zijn aangeleerd.
Geconstrueerde vormen die bij het taalproces horen. Voorbeeld:
• Overgeneralisatie: wanneer een bepaalde grammaticale regeling wordt toegepast, wanneer dit niet
zou moeten.
• (Weglating; woorden die niet direct tot de betekenis bijdragen, worden weggelaten. (bijv
lidwoorden)
• Vervangingen op klankniveau. Hood ipv rood.
• Overextensie: wanneer woorden met een veel ruimeren betekenis gebruikt worden dan in
volwassentaal. Bijv wanneer een kind tegen alle andere mannen dan zijn vader ‘oom’ zegt.)
ontwikkelingsvolgorde = in welke volgorde biedt je iets aan
T2
overgeneralisatie = overal een regel toepassen
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam