R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Domein 3: Taalbeschouwing (396 begrippen)
3.1 Taal en communicatie
3.2 Taalsysteem
3.3 Taalverwerving
3.4 Talen en taalgemeenschap
https://www.worldsupporter.org/nl/chapter/39162-samenvatting-taal-en-taalwetenschap
Inhoud
Hoofdstuk 1 ............................................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................................. 4
Hoofdstuk 3 ............................................................................................................................................. 5
Hoofdstuk 4 ............................................................................................................................................. 7
Hoofdstuk 5 ............................................................................................................................................. 8
Hoofdstuk 11 ........................................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 19 ......................................................................................................................................... 11
Aantekeningen – taalvariatie ................................................................................................................ 11
Grammatica ........................................................................................................................................... 13
Samengestelde zin ontleden ................................................................................................................. 17
Woordsoorten ....................................................................................................................................... 19
Algemene begrippen m.b.t. woorden ................................................................................................... 22
Soorten zinnen ...................................................................................................................................... 23
Hoofdstuk 20 ......................................................................................................................................... 24
Algemene grammatica benaming in Latijn............................................................................................ 25
Laatste blok taalbeschouwing, spelling en woordvorming ................................................................... 26
Stijlfiguren ............................................................................................................................................. 28
Overige begrippen ................................................................................................................................. 29
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
,R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Hoofdstuk 1
Universalia = overeenkomsten die alle talen hebben
overeenkomsten tussen talen = universalia = overeenkomsten die alle talen hebben. Taalfamilie=
talen komen overeen. Denk aan bepaalde regels die overeenkomen tussen talen.
creativiteit in natuurlijke taal = mensen kunnen met de regels die ze kennen steeds nieuwe,
mogelijke zinnen maken (bokseh (willekeurig) -> bok, bek, koe)
onomatopee = klanknabootsend woord, de klank is als het woord (rits -> zipper, kukeleku, niezen,
blubber) – deze woorden zijn niet arbitrair (= relatie tussen vorm en inhoud is willekeurig (tafel en
fiets))!
tussenwerpsel, interjectie = Een tussenwerpsel (of: interjectie) is een uitroepend of
klanknabootsend woord (of een combinatie van woorden) dat buiten het zinsverband staat en vaak
op zichzelf voorkomt. Voorbeelden: (dingdong, pfieuw, kukeleku, hatsekiedee, nounou, jaajaja,
goedemorgen, laat maar, au, hoera)
(1) Jakkes, wat is dat vies!
(2) Foei, dat mag je niet meer doen!
gesproken taal vs. Gebarentaal = gesproken taal wordt geuit door het gebruik van tong, lippen en
stembanden en wordt gehoord door het oor en maakt gebruik van visuele modaliteit. Gebarentaal
wordt gezien en de gebaarders gebruiken hun handen
descriptieve grammatica = de regels van alle varianten taal beschreven (standaardtaal, dialecten,
doen mensen)
prepositie, zie: voorzetsel prescriptieve grammatica = de regels van alle varianten taal
voorgeschreven (puristen wijzen aan dit is ww, dit is znw. Conservatief, taal ‘pure’ vorm)
synchrone beschrijving = geeft een beeld van hoe een taal er op een bepaald moment in de tijd
uitziet
pedagogische grammatica = leergrammatica -> op school gebruikt, uiteenzetting van regels van taal
ten behoeve van onderwijs
pragmatiek = de aspecten van taalgebruik, hoe is taalgebruik in teksten
syntaxis, syntactisch = de zinsbouw (opbouw en structuur zinnen en zinsdelen) (het bestuderen van
een zin)
semantiek = de regels voor betekenistoekenning, betekenis van woorden/symbolen
fonetiek = wetenschap die zich bezighoudt met het voortbrengen en verstaan van spraakgeluid
(spreken)
fonologie = wetenschap die zich bezighoudt met klanken (betekenisonderscheidende functie)
foneem = spraakklank, met betekenisonderscheidende functie (verschil tussen de r in beer en rood)
De kleinste eenheden die een betekenis onderscheidende functie hebben in een taal. Fonemen
worden herkend op basis van hun akoestische kenmerken, zoals frequentie, intensiteit, klankkleur en
duur van de klank. EEN FONEEM IS EEN KLANK DIE LEIDT TOT BETEKENISVERSCHIL. Bouwstenen van
een taal. In het Nederlands zijn dit dus de f en de p, want folder is iets anders dan polder. (de g in het
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
,R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Nederlands, mensen die G niet kennen hebben moeite met G en H, want klinken hetzelfde, dus dat is
categorische perceptie) Als wij de G en de H wel op dezelfde manier zouden uitspreken, zou die klank
dat één foneem zijn? geel – heel, dus twee fonemen. Hetzelfde is 1 foneem.
morfologie = leer van woordstructuur en woordvorming
morfeem = kleinst mogelijke deel van een woord met eigen betekenis
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
, R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam
Hoofdstuk 2
linguïstische competence = kennis van het taalsysteem (abstract en grotendeels onbewust), je weet
meer dan je gebruikt
performance = het gebruik maken van kennis van de taal
kennis van de wereld = kennis die je nodig hebt om taalgebruikssituaties te interpreteren (bv. Geen
kennis over voetbal, wat is buitenspel)
mentale lexicon = woordgeheugen, woordkennis
communicatieve competence = hoe handel je in verschillende taalgebruiksituaties (geef mij
postzegels als je buitenlands bent, ervaren wij als onbeleefd, maar is niet zo bedoeld)
cognitief systeem = alle kennis en vermogens van de mens om een taal goed te kunnen gebruiken
(goed functioneren, concentreren enz.)
voor goed taalgebruik:
- Linguïstische competence
- Communicatieve competence (kennis van taalgebruikssituaties)
- Kennis van de wereld
Activeren van kennis = mentale lexicon prikkelen (op zoek naar woord enz.)
Activatiespreiding = bij het gebruik van een woord uit het mentale lexicon worden allerlei nauw
verwante woorden geactiveerd (stoel, poot, been, bot)
Priming = taalgebruiker hoort het woord stoel en poot wordt geactiveerd, geprimed
primingeffect in woordherkenning = de mate waarin woorden sneller worden herkend (stoel, poot,
been, bot), je herkent ze sneller in zinnen na activatie enz.
bottom-up verwerking van taal = spraakklanken worden stuk voor stuk geïdentificeerd en
vervolgens tot woorden samengevoegd (met kennis van de wereld enz.)
cohortmodel in woordherkenning = woordherkenning, iemand hoort steeds een nieuwe letter,
woord ontstaat en we zoeken bijpassende woorden (kana, kanar, kanarie)
ambiguïteit = een woord heeft meerdere betekenissen, dubbelzinnigheid, situaties waarin het niet
duidelijk is welke betekenis er bedoeld wordt
begrijpen gesproken taal: spraakverstaan, woordherkenning, zinsontleding, interpretatie taaluiting
contexteffecten in woordherkenning = door de context kan iemand makkelijker het juiste woord
‘zoeken’/ hoe specifieker de context, hoe sneller je een woord herkent
fonologische codering = botervloot (coderen), verspreking (vloterboot), woorden worden syllabe
voor syllabe gevormd
syllabe = elk deel waarin een woord verdeeld kan zijn, lettergreep
fonetisch plan voor articulatie = alle informatie die je nodig hebt voor je een uiting uitspreekt, vaak
is dit ongemerkt foutloos, ook al wordt er een fout gemaakt (vloterboot), is de articulatie goed
R. den Buitelaar – Hogeschool Rotterdam