Sociale Wetenschappen jaar 1
Inhoudsopgave
LES 1 INTERDEPENDENTIE, CULTUUR, INTERACTIE..........................................................................................1
LES 2 ECONOMISCHE BINDINGEN...............................................................................................................4
LES 3 POLITIEKE BINDINGEN EN DE VERZORGINGSSTAAT.................................................................................8
LES 4 AFFECTIEVE BINDINGEN EN COGNITIEVE BINDINGEN.............................................................................13
LES 5 STRATIFICATIE – SOCIALE ONGELIJKHEID...........................................................................................19
LES 6 CRIMINALITEIT EN BESTRAFFING......................................................................................................24
Les 1 interdependentie, cultuur, interactie
,Leerdoel: welke wisselwerking is er
tussen de samenleving en het recht?
Recht (en onrecht) vindt altijd plaats in de
context van de samenleving. Kijk maar
naar BLM, coronaprotesten,
toeslagenaffaire etc.
Sociologie bestudeert het ‘sociale’: alles
wat zich tussen mensen afspeelt en wat
mensen verbindt.
Sociologie: de manieren waarop mensen
met elkaar samenleven. Sociologie is
gericht op de maatschappelijke
verhoudingen tussen mensen en zoekt
verschillen en overeenkomsten in het
menselijk samenleven.
Sociale netwerken: een onderscheiden geheel van relaties tussen ‘actoren’. Dit zijn individuen en
personen. Dit kunnen bijvoorbeeld je buren zijn, je school, werk, gezin etc. Het gaat hier om groepen
waarvan je weet dat je daarvan deel uit maakt.
Mensen vormen met elkaar een sociale werkelijkheid.
- Durkheim noemt dit een eigen soortelijke werkelijkheid, die niet te herleiden is tot de
eigenschappen van individuen.
- Elias spreekt over relatieve autonomie: relatief omdat sociale processen niet los staan van
individuen, autonoom omdat ze ook niet volledig tot individuen kunnen worden herleid.
Interdependentie: wederzijdse afhankelijkheid.
- Economisch zoals productie van goederen.
- Politiek (fysieke dwang)
- Affectief (positieve en negatieve gevoelens)
- Cognitief.
Interactie
Kan op meerdere manieren:
- Verbaal: een conversatie voeren.
- Non-verbaal: oogcontact.
- Direct: 1 op 1 gesprek.
- Indirect: oogcontact.
- Instrumenteel.
- Eenzijdig.
Interacties zijn met elkaar vervlochten: je kunt het gedrag van een individu niet los zien van een ander.
Sociaal handelen is handelen dat gericht is op het gedrag van andere mensen, wat betekent dat bijna
alle gedrag sociaal is. Het gedrag van een individu is alleen te begrijpen in relatie tot het gedrag van
andere individuen, omdat er bij interactie altijd een wisselwerking optreedt. Daardoor is het
interactieproces tot op zekere hoogte onvoorspelbaar. Toch gaan interacties na verloop van tijd
patronen vertonen: dit heet gewoontevorming. Ook normen reduceren de onvoorspelbaarheid van
interacties.
Cultuur
Gemeenschappelijk repertoire van gedragingen, normen, kennis, symbolen, gewoonten, opvattingen,
vaardigheden.
Cultuur is dynamisch, niet statisch. Dit zal altijd zo zijn vanwege maatschappelijke ontwikkelingen.
Overdracht cultuur heet ook wel socialisatie. Er is zowel sprake van continuïteit als verandering.
Dit kan gebeuren door:
- Imitatie.
- Identificatie.
- Dwang, bijvoorbeeld opvoeding.
, Wanneer iets onderdeel wordt van de persoonlijkheid van een individu, zoals bij een kind dat zindelijk
wordt en voor wie het dus normaal wordt om een toilet te gebruiken, spreken we over internalisatie,
of innerlijke controle. De tegenhanger hiervan is externe controle.
Binnen culturen bestaan subculturen, die tot op zekere hoogte afwijken van de dominante cultuur.
Mensen worden gevormd door een combinatie van nature en nurture. Het biologisme heeft als
uitgangspunt dat vooral nature een rol speelt. Tegenwoordig gaat men uit van een samenspel van
genetische aanleg en omgevingsinvloeden, waarbij biologische voorwaarden de basis vormen voor
aangeleerd gedrag: er moet aanleg voor zijn, bijvoorbeeld in de vorm van intelligentie, of juist
gevormde lichaamsdelen die nodig zijn voor een bepaalde handeling.
Het Thomas-theorema stelt dat wat als echt wordt beschouwd, echte gevolgen heeft.
Interdependentie
Mensen zijn fundamenteel afhankelijk van anderen. Zelfs ferale kinderen zijn geen bewijs voor het
feit dat mensen zonder enige binding kunnen leven. Toch bestonden in de 17e en 18e eeuw
de contracttheorieën: het idee dat een individu in een natuurlijke toestand volledig autonoom is, en
vrijwillig verbonden aangaat.
Durkheim stelde dat het sociale weefsel juist de basis vormt voor individuele
autonomie en individualisering. Binnen een groep is vaak sprake van asymmetrie: er is niet bij
iedereen even veel sprake van macht en onafhankelijkheid.
Er zijn vier soorten bindingen:
- Economische bindingen
Afhankelijkheden die te maken hebben met de productie en distributie van schaarse
goederen.
- Politieke bindingen
Afhankelijkheden die betrekking hebben op de fysieke dwang die mensen op andere mensen
kunnen uitoefenen.
- Affectieve bindingen
Afhankelijkheden tussen mensen die betrekking hebben op de positieve en negatieve
gevoelens die ze voor elkaar koesteren.
- Cognitieve bindingen
Afhankelijkheden die voortvloeien uit processen van kennisvorming en kennisoverdracht.
Diffrentiatie van bindingen
Differentiatie: maatschappelijk proces waar onderscheid tussen verschillende bevolkingsgroepen of
individuen zich voordoet en zij zich op verschillende activiteiten toeleggen.
Het evolutionisme van onder andere Comte en Spencer is 'de ontwikkelingswet van de
menselijke geschiedenis'. Tegenwoordig worden er weer pogingen gedaan om regelmatigheden in
de geschiedenis van de mensheid als geheel te omschrijven. Hiervan zijn dit de belangrijkste:
- Uitbreiding van afhankelijkheidsnetwerken
- Maatschappelijke differentiatie
Mondialisering of globalisering is de vorming van een wereldsamenleving. Hierbij
spelen communicatiemedia een grote rol.
Verschillende individuen en groepen richten zich op verschillende, onderling verbonden activiteiten: dit
heet functionele differentiatie. In de loop van de tijd vindt er een overgang plaats
van diffuse naar specifieke afhankelijkheden: het ontstaan van gespecialiseerde sociale
instituties. Deze splitsing vindt ook plaats in de levensloop van een individu.
Er zijn drie basiscondities voor het menselijk samenleven:
- Biologische basisgegevens (geslacht en leeftijd)
- Demografische basisgegevens (bevolkingsomvang en -dichtheid)
- Geografische basisgegevens (fysiek milieu en verstedelijking)
Mensen proberen op twee manieren de continuïteit in hun samenleving te waarborgen:
- De verzorging van degenen die niet in hun onderhoud kunnen voorzien (bijvoorbeeld binnen
een familie, maar ook op grotere schaal zoals in de gezondheidszorg).
- De bestraffing van degenen die zich niet aan de regels houden (door justitie, maar ook door
roddels en uitstoting).