HC Opvoeden & Ontwikkelen
Onderzoek en opvoeding HC 09-09
Thema’s binnen de ontwikkelingspsychologie
- Fysieke ontwikkeling ontwikkeling van spieren, zintuigen, zenuwstelsel en
hersenen.
- Cognitieve ontwikkeling intellectuele vermogen, het denken, hoe leren
kinderen, hoe goed is het geheugen, intelligentie
- Sociale ontwikkeling sociale relaties, interactie met andere, emotioneel
- Persoonlijkheidsontwikkeling eigenschappen van personen, stabiel?
Specifieke leeftijden
Leeftijdsgroepen:
- De prenatale periode (de periode van conceptie tot geboorte)
- Baby- en peutertijd (van geboorte tot 3 jaar)
- Kleutertijd (van drie tot zes jaar)
- Schooltijd (van zes tot twaalf jaar)
- Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)
Cultuur heel erg van invloed van z’n sociaal concept
Iedereen ander tempo en manier om deze leeftijdsgroepen te doorlopen
Normatieve gebeurtenis iedereen in een bepaald stadia maakt wel iets mee
(bijv. iedereen op 4e naar de basisschool)
Continue vs discontinue
- Continue verandering de ontwikkeling verandert geleidelijk.
- Discontinue verandering de ontwikkeling vindt plaats in aparte stappen of
stadia, plotseling (bijv. zindelijkheid, gebeurt ineens (sprong))
Kritieke periode vs Gevoelige periode
- Kritieke periode Een specifieke periode in de ontwikkeling waarin de
aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor
een normale ontwikkeling. Onomkeerbaar, nu of nooit anders is het te laat.
o Voorbeeld: plak bij een baby kat een oog af, dat oog kan dan na de
pleister niet meer met dat oog zien, het heeft prikkels van buitenaf
nodig als het oog dan dus niet leert om te zien gebeurt het nooit!!!
- Gevoelige periode Een periode waarin iemand extra gevoelig is voor
bepaalde stimuli uit de omgeving. Gaat uit van de plasticiteit (mate van
veranderlijkheid).
o Voorbeeld: kinderen kunnen in eerste zes jaar makkelijk een taal leren
(Spaans leren, kan nog wel op je 20ste maar is lastiger)
Nature vs Nurture
- Nature Genetisch bepaald. Eigenschappen, vermogens en capaciteiten die
mensen van hun ouders erven.
, - Nurture Omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen (foute vrienden)
DIT ALLE BELANGRIJKE BEGRIPPEN H1
Vijf belangrijke perspectieven op de ontwikkeling van het kind
1. Psychodynamisch perfectief richt zich op innerlijke krachten, bepaalde
herinneringen en conflicten
- Psychoanalytische theorie van Sigmund Freud Drie aspecten van de
persoonlijkheid: Id (primitieve driften, instinkt, honger dat het je dat is er,
slapen moe nu naar bed), Ego (realiteitsprincipe, onderhandelaar, we willen
nu persee eten maar mag niet in HC dus misschien beter even wachten),
Superego (geweten, ideale ik, hoe het eigenlijk hoort, perfecte). Denk aan
filmpje Donald Duck
o Psychoseksuele ontwikkeling baby’s behoefte alles in mond te
stoppen. Als er iets misgaat in een bepaalde fase ontstaat er fixatie
bijv. mis in orale fase, te weinig voeding en dan later dus gaan roken of
nagelbijten. Dit is steeds gericht op een ander deel van het lichaam. Dit
is allemaal onbewust.
Freud is moeilijk te onderzoeken, slecht toetsbaar en lastig te onderbouwen
(wanneer zit een kind in een bepaalde fase)
- Psychosociale theorie van Erikson Ontwikkeling van mensen verloopt in
acht aparte stadia. Individu moet bij elk stadia een crisis oplossen om verder
te gaan.
o Bijvoorbeeld stadia 1: vertrouwen vs wantrouwen.
2. Behavioristisch perfectief gebaseerd op waarneembaar en meetbaar
gedrag. Omgeving is sterk van invloed op het gedrag.
- Klassieke conditionering Een vorm van leren waarbij een organisme op
een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus, die de respons
normaal gesproken niet uitlokt. (Pavlov) Aangeleerde onbewuste reactie, denk
aan filmpje met kwijlende honden, bel wordt geassocieerd met eten. Kijk de
voorbeelden in de dia’s.
- Operante conditionering een respons wordt verbonden met de
consequentie van dat gedrag (Skinner). Straffen en belonen, beloond gedrag
wordt sneller herhaald en andersom. Bijv. bord leegeten voor het toetje, en
stelen en boete betalen.
- Sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura) leren door het observeren van
het gerag van een persoon, voorbeeld/model. Rol van imiteren.
3. Cognitief perspectief (Piaget) cognitieve ontwikkeling (het denken) verloopt
via ontwikkelingsstadia
- Adaptatie manier waarop kinderen zich aanpassen aan de omgeving.
o Assimilatie nieuwe ervaringen worden in bestaande schema’s
geplaatst. Bijv. zuigschema van een baby, eerst aan de borst en
daarna fles omdat het tutje op tepel lijkt.
o Accommodatie schema wordt aangepast aan nieuwe ervaringen.
Bijv. overgang van fles naar beker.
- Informatieverwerkingstheorie Gericht op de wijze waarop mensen
informatie coderen, opslaan en terughalen. Theorie die kinderen als
computers zien.
, - Cognitieve neurowetenschap kijkt via hersenprocessen naar cognitieve
ontwikkeling (het denken). Welk hersengebied is actief bij bepaalde
activiteiten.
4. Systemisch perspectief relatie tussen individuen en hun fysieke wereld,
cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld. De unieke
ontwikkeling van een kind kan niet goed worden beoordeeld als dat kind niet
in een complexe sociale en culturele context wordt geplaatst.
- Bio-ecologisch model (Bronfenbrenner)
o Microsysteem dagelijkse, directe omgeving van het kind. Kind-ouder
relatie
o Mesosysteem verbinding tussen de microsystemen. Contact tussen
ouder en leerkracht, gaat over kind.
o Exosysteem Grotere maatschappelijke instituties.
o Macrosysteem Overkoepelende culturele invloeden, Voorzieningen,
opvang en onderwijssystemen, wetgeving, onze ‘cultuur’.
o Chronosysteem: Invloed van het verstrijken van de tijd.
- Socioculturele theorie (Vygotsky) Het verloop van de cognitieve
ontwikkeling als het resultaat van sociale interacties.
o Scaffolding Tijdelijke ondersteuning die kinderen wordt geboden
terwijl ze leren een taak uit te voeren. Leren puzzelen van mij (ik ben
slimmer), je hebt elkaar nodig. Persoonlijke begeleiding is af en toe
nodig, steeds zelfstandiger.
5. Evolutionair perspectief gedrag te identificeren als resultaat van de
genetische erfenis van onze voorouders. Bijv. vroeger hadden giraffen nog
geen lange nek, hoog eten en giraf met langste nek kon er wel bij, deze giraf
had grootste kans om te leven dus hij kon zich voorplanten, nog meer met
lange nek.
BEKIJK TABEL 2.3
Wetenschappelijk onderzoek
- Belang van onderzoek binnen de ontwikkelingspsychologie.
- Longitudinaal onderzoek: Individuele veranderingen meten, inzicht krijgen in
de ontwikkeling. Kijken of iets veranderd of niet.
- Natuurlijke observatie hoe gedraagt een kind zich in een natuurlijke
omgeving
- Experimenteel onderzoek filmpje met marshmallow
- Onderzoek en ethiek is iets ethisch verantwoord, is het oke om dat oog af
te plakken bij een baby kat....
, Ontwikkelen en opvoeding HC 16-09
Prenatale ontwikkeling
- Prenatale ontwikkeling van belang binnen de ontwikkelingspsychologie.
- Al voor de geboorte (prenataal) doet de babyervaringen op met verschillende
prikkels bijv. stem van de moeder, voelen en bewegen.
- Omgevingsinvloeden kunnen gedurende de prenatale ontwikkeling positief en
negatief van invloed zijn op de baby.
- Start vanaf de conceptie: bevruchting van een eicel.
Men spreekt van een zygote wanneer een nieuwe cel is gevormd door het
bevruchtingsproces hierna hele snelle ontwikkeling van organen
Erfelijkheid
- Op het moment van conceptie, krijgen mensen 23 chromosoomparen, de
ene helft van de moeder en de andere helft van de vader. Deze chromosomen
bevatten duizenden genen.
- Alle genen zijn opgebouwd uit DNA is bepalend voor de
aard en de functie van elke cel in het lichaam bijv. een cel wordt orgaan
- Eeneiige tweeling: Wanneer een zygote (eicel en zaadcel samen, minibaby)
zich afsplitst. Deze tweelingen zijn genetisch identiek.
- Twee-eiige tweelingen: Twee afzonderlijke eicellen worden ongeveer
tegelijkertijd bevrucht door twee afzonderlijke zaadcellen (zelfde als broertje
en zusje).
Bepalen van het geslacht
- 22 van de 23 chromosomenparen bevatten twee gelijksoortige chromosomen.
De enige uitzondering is het 23e paar. Deze bepaalt het geslacht.
- Moeder: Het 23e chromosoompaar van de eicel bestaat uit chromosomen X en
X
- Vader: Het 23e chromosoompaar van de zaadcel bestaat uit de chromosomen
X en Y.
- Vader bepaald dus het geslacht want hij geeft de X of Y door.
Syndroom van down kans groter bij jonge of juist oudere moeders
- Invloed van genen op intelligentie (maar ook omgevingsfactoren spelen nog
grote rol, bijv. in aanraking met boeken stimuleert de intelligentie)
o Bijv. als je geen plezier hebt in school, intelligente vrienden,
gemotiveerde vrienden