Les 1: Vooroordelen, stereotypen en discriminatie
Ingroup (wij) = de groep waar je zelf toe behoort.
Outgroup (zij) = de groep waar je zelf niet toe behoort.
Deze indelingen zijn flexibel en afhankelijk van de context. Ingroup favoritisme: we
bevoordelen mensen die we tot de ingroup vinden behoren. De outgroup wordt als meer
homogeen gezien. De leden van de outgroup vinden we meer op elkaar lijken.
Stereotypen en stereotypering
Het woord stereotype heeft veelal een negatieve lading, maar stereotypen hebben wel
degelijk een functie. Het zijn ‘denkcategorieën’ die het inschatten van mensen en situaties
eenvoudiger maken > ook wel schema’s (Beck).
We kunnen hierdoor snel afstemmen op de ander in het contact.
Soms helpen ze onszelf beschermen.
Schema’s hebben we voor allerlei situaties, verschillen tussen mannen en vrouwen,
maar ook voor een begrafenis of een feest. Deze schema’s zorgen ervoor dat je niet
elk aspect van een situatie grondig moet bestuderen om tot een oordeel te komen.
Door de schema’s gaat dit automatisch.
Schema’s zijn handig om snel een inschatting te maken van een situatie, maar er zitten ook
nadelen aan. Wij maken namelijk denkfouten. Een van de fouten die we maken is dat we
geneigd zijn te vervallen in stereotypen (= algemene ideeën die we hebben over een groep
als geheel, waardoor we verwachtingen hebben over de individuele leden van die groep.)
Stereotypering = het toeschrijven van kenmerken aan een persoon puur omdat hij tot een
sociale groep behoort.
Impliciete overtuigingen zijn overtuigingen die ieder van ons zich eigen maakt door ‘deep
learning’, omdat je deel uitmaakt van een bepaalde samenleving en cultuur en die van
invloed zijn op je handelen.
Confirmation bias = de neiging om te zoeken naar informatie die overeenkomt met onze
verwachtingen en overtuigingen.
Vooroordelen = negatieve houdingen, overtuigingen en gevoelens tegenover iemand, omdat
hij lid is van een bepaalde groep. Opvattingen, gevoelens en gedachten.
Discriminatie = onterecht onderscheid maken, waarbij je de ene groep benadeelt ten
opzichte van de andere. Handelen naar vooroordelen.
Bijvoorbeeld uitsluiting, stigmatisering, vernedering, geweld. In de meest gevaarlijke vorm:
dehumanisering (mensen worden minder als mens beschouwd).
Het is van belang om je bewust te zijn van stereotypen, vooroordelen en discriminatie.
Stereotypering, maar vooral vooroordelen en discriminatie dragen bij aan sociale uitsluiting.
Les 2: Gedachten en realiteit
De gedachtes die jij hebt over een situatie bepaald voor een groot deel hoe jij die situatie
ervaart. Door de interpretatie van de situatie krijg je gedachten en daar ga je je naar voelen
en gedragen.
, Cognitieve therapie
In deze stroming binnen de psychologie staan gedachten centraal voor de verklaring van ons
gedrag en emoties. Cognities zijn alle dingen waar we ons hoofd voor gebruiken: dromen,
herinneringen, beelden, aandacht en gedachten.
Cognitieve therapie CT (Beck) en Rationeel Emotieve Therapie RET (Ellis)
Mensen leren door rationeel denken hun emoties te veranderen en zich effectiever te
gedragen. De grondleggers van cognitieve psychotherapie zijn Albert Ellis en Aaron Beck.
Cognitieve psychotherapie wordt ingezet om het cognitief functioneren te veranderen. Leren
om gebeurtenissen anders te interpreteren.
Stap 1: Het denkpatroon veranderen van ‘de situatie bepaalt mijn gevoel en
gedrag’ naar ‘mijn gedachten bepalen mijn gevoel en gedrag’.
Stap 2: Mensen helpen bij het op het spoor komen van hun disfunctionele/irrationele
gedachten door er kritische vragen bij te stellen.
– Vaststellen welke van de gedachten rationeel is en welke irrationeel.
Twee belangrijke criteria:
1. Is de gedachte gebaseerd op bewijs?
2. Helpt de gedachte mij om mij te voelen en te gedragen op een manier die ik wil?
Helpt de gedachte mij om mijn doelen te bereiken?
Stap 3: De disfunctionele gedachten vervangen door helpende gedachten die wél waar zijn.
Een gedachten is rationeel (helpend/bevrijdend) als deze:
– Logisch is
– Toetsbaar is aan de hand van feiten
– Genuanceerd is (d.w.z. met een redelijke mate van zekerheid juist is)
– Tot een passende emotie leidt
– Je verder helpt, bijdraagt aan je zelfvertrouwen
Disfunctionele ofwel irrationele gedachten (Beck 1976)
Gedachten die niet waar zijn (denkfouten).
Kernovertuigingen: meest diepliggende schema’s over jezelf.
Moeilijk te beïnvloeden
Intermediaire opvattingen: ongeschreven regels voor jezelf, do’s en dont’s.
Soms bij te stellen met gedragsoefeningen
Automatische gedachten: negatief denken, zwart-wit denken, generaliseren,
gedachten lezen, toekomst voorspellen, moet-denken.
Relatief makkelijk op te sporen en bij te stellen
Gedachten die niet helpend zijn of blokkeren.
Selfulfilling prophecy = een verwachting die zichzelf waarmaakt. Als je denkt dat je het niet
kunt, is de kans groot dat je het niet kunt of niet doet.