AANTEKENINGEN JUSTITIËLE INTERVENTIES
Week 1
HOORCOLLEGE 1: WAT WERKT
o SANCTIES: verschillende theorieën:
Vergeldingstheorie = overheid moet wraak nemen op degene die onrecht pleegde. Dit is een
absolute straftheorie: de straf vindt zijn grondslag in het misdrijf (de daad staat centraal).
Preventietheorie = door de persoon te straffen wordt voorkomen dat andere strafbare feiten
zullen plegen. Dit is een relatieve strafrechtstheorie: de straf beoogt een bepaald doel ipv enkel
vergelding. Wordt onderverdeeld in generale (schrikreactie op anderen) en speciale (misdadiger zelf)
preventie (dader staat centraal).
: de forensische jeugdzorg, behandelingen die hier worden aangeboden, komen voort uit preventieve
theorie.
In NL was er heel lang ruimte voor veel interventies, die bedenken en in praktijk brengen. Hieruit
bleek dat er wel degelijk interventies waren die schadelijk waren. Ook was er een beperking van
financiële middelen. TOEN: ontstaan van erkenningscommissies van justitie en jeugdinterventies
(tegenwoordig bij het NJI). beoordeelden hulpverleningsprogramma’s op hun effectiviteit.
Hoe werkt een erkenningscommissie: afhankelijk van onderstaande onderzoeken er komen ze tot
een conclusie over effectiviteit, wordt bepaald hoe effectief interventie is. De volgende onderzoeken
1. In theorie effectief. WAAROM Beschrijving van wat interventie beoogt te doen obv
theorieën over het te bestrijden gedrag. DUS of een interventie zou kunnen werken = de
interventie sluit aan bij aanwezige risico en beschermende factoren bij de jongere en de
dynamische EN afgestemd is op mogelijkheden cliënt. (RNR)
2. Procesevaluatie: wordt het programma uitgevoerd zoals bedoeld? Wordt de doelgroep
bereikt? Vaak beschrijving HOE
3. Evaluatieonderzoek: is er gedragsverandering (voor en nameting)?
4. Effectonderzoek: gedragsverandering toe te schrijven aan interventie? Voor- en
nameting EN controlegroep. HOE STERK
Echter: wat blijkt uit onderzoek?
- Onderzoek op universiteiten vinden vaak wel effect terwijl onderzoeken in klinische praktijk
dan geen effect vinden. Dit komt doordat universiteiten vaak eenzijdige doelgroep
onderzoeken met problemen met 1 duidelijke oorzaak, terwijl onderzoek in praktijken vaak
heterogene doelgroepen zijn én met multidimensionale problemen.
- DUS: is streng gecontroleerd wetenschappelijk interventie-onderzoek generaliseerbaar naar
de praktijk???
- Want dus verschillen in:
-enkelvoudig vs. meervoudige problematike
-training behandelaars
-protocollering
-een therapie vs. eclestische aanpak
-kwaliteit onderzoeksdesign
, !!! DIT is dus heel lastig, omdat erkenningscommissies dus beoordelen obv die
wetenschappelijke onderzoeken dus is eigenlijk gewoon heel lastig om effectiviteit van
interventies vast te stellen. !!!
o STAPJE TERUG: Wat werkt in forensische jeugdzorg? MODELLEN
Hoe ontstaat complexe problematiek. Bronfenbrenner elk gedrag is gevolg van kenmerken kind,
omgeving en interactie daartussen.
Deze kenmerken: risico/protectieve factoren.
Meest bekende model: RISKS NEEDS RESPONSITIVY (Andrews&Bonta, 2010)
: voor een behandeling in het justitiële kader die effectief wil zijn moet het aansluiten bij
veranderbare factoren DUS OM effectief te zijn moet behandeling aangesloten worden bij de
hoogte van het recidiverisico van de cliënt en risicofactoren die aanwezig zijn van cliënt, responsief
voor de mogelijkheden en beperkingen (kenmerken en capaciteiten) van het systeem van de cliënt.
DIT betekent voor hulpverlening in complexe situaties dat je:
1. Systematisch moet inschatten wat de problemen zijn in een gezin
2. Een hulpplan moet maken dat hierbij aansluit.
Wat betekent RNR voor behandelplan in bvb. Jeugdzorg plus?
- Adequate diagnostiek – individueel behandelplan – genderspecifiek? – multimodaal
LET OP : (gender) sensitieve behandeling: er zijn veel behandeling die ontwikkeld zijn voor normaal
begaafde jongens. LET OP: om dus responsief te werken moet je je altijd de vraag stellen hoe een
behandeling werkt voor meisjes of voor zwak begaafden.
Een ander model: Good Lives Model (REACTIE RNR)
- Positiever, gericht op het versterken van de positieve elementen
- Gericht op herstel en rehabilitatie
- Gericht op het verbeteren van welzijn
- Aanname is dat wanneer self-fulfillment optreedt delictgedrag vanzelf afneemt
- Andres & Bonta hebben ook op hen kritiek
Naast RNR ook algemene werkzame factoren
=factoren die altijd bijdragen aan succes ongeacht de interventie!
- Interventie gebaseerd op theorie
- Motivatie cliënt
- Goede relatie cliënt-hulpverlener (alliantie): ‘eerst connectie dan correctie’
- Uitvoering interventie zoals bedoeld
- Goede werkomstandigheden hulpverlener (caseload, ondersteuning (intervisie/supervisie)
en veiligheid
- Adequate structurering van de interventie (doelstelling, planning, fasering)
Naast RNR ook specifiek werkzame factoren
, - Kenmerken van de behandeling of aanpak werken in bepaalde gevallen beter dan andere
- Goed geïmplementeerde interventies lijken beter te werken dan niet goed
geïmplementeerde (worden interventies uitegevoerd zoals bedoeld?
Wat werkt niet???
- Veel groepsbehandelingen niet. Het iatrogeen effect: deviante jongeren maken elkaar
devianter, gaan tegen elkaar opwerken
- Ook op fysieke inspanningen gerichte aanpakken vaak niet, maar bijvoorbeeld
sportinterventies wel (niet alleen op inspanning gericht)
WAAROM EFFECTIEF INGRIJPEN?
(vanuit justitie worden cliënten verplicht behandeling te ondergaan, dus moet dan ook effectief zijn)
IVRK: we dienen in ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van kind en de zo volledig mogelijke
ontplooiing van zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens te
waarborgen
Cliëntparticpatie: wat vindt de cliënt er zelf van?
Therapeutisch zijn alleen de interventies die jeugdigen proberen te betrekken in ondersteunend
en constructief proces van verandering. DUS geen interventies toepassen die gebaseerd zijn op
externe controle en dwang
Evidence-based hulpverlening. = gestructureerde interventie gebaseerd op empirisch
wetenschappelijk onderzoek over oorzaken en bestaande problemen. Die dus obv hiervan effectief
blijken te zijn. (quasi) experimenteel.
Week 2
LIJ = Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen.
Als sprake is van HALTwaardig feit signaleringsinstrument (obv functioneren school, contact
ouders en vrijetijdsbesteding) om zo indien nodig extra te signaleren.
Als sprake is van een middel tot hoge kans op recidive: onderzoek RvdK. instrument 2A:
dynamisch risicoprofiel : inschatting risico’s bij jongeren op verschillende leefgebieden. ZO nodig kan
er nog een onderzoek starten: instrument 2B.
Als er persoonlijkheidsonderzoek nodig is: NIFP. Gebruikt de 2a/b rapporten voor onderzoek.
Ook het OM en de rechtbank ontvangen deze rapporten, om te gebruiken bij hun oordeelsvorming
(alle info die je nodig hebt om goede eis te formuleren). MAAR het zorgaspecten moeten wel beter in
strafaspecten naar voren komen.
JJI: gebruikt ook de rapporten bij invullen van perspectiefplan. ZO gaat ook samenwerking met
andere ketenpartners beter.
Ook de JR (jeugdreclassering) ontvangt dit, en op basis hiervan stellen zij plan van aanpak op EN
vullen ze 2b op nieuw in.
Is het LIJ een kwaliteitsverbetering? : JA werken met instrument met wetenschappelijke basis, kans
op recidive etc. Het is dus een heel overzichtelijk instrument over kans op recidive en wat er
veranderd en verbeterd kan worden in omstandigheden en een redelijk advies op maat (niet te
zware middelen instellen).
VIER GENERATIES INSTRUMENTEN:
, De eerste generatie instrumenten is die van het ongestructureerde klinisch oordeel door een
professional, gebaseerd op kennis, ervaring en intuïtie.
Tweede generatie-instrumenten zijn gestructureerde risicotaxatie-instrumenten die grotendeels
statische risicofactoren bevatten, oftewel onveranderbare risicofactoren die samenhangen met
recidive, zoals leeftijd eerste delict en eerder gepleegde delicten. Met deze instrumenten kan het
risico op recidive worden voorspeld, maar wordt geen informatie verkregen over de wijze waarop
het risico verminderd kan worden.
Derde generatie-instrumenten zijn gestructureerde risicotaxatie-instrumenten die naast statische
ook de zogeheten dynamische (veranderbare) factoren bevatten. Met deze instrumenten wordt
daardoor ook inzicht verkregen in de mogelijkheden om risico’s te verminderen. Uit onderzoek blijkt
dat gestructureerde risicotaxatie-instrumenten beter presteren dan de klinische blik van een
gedragskundige (o.a. Aegisdottir e.a., 2006; Lodewijks, 2008; Mossman, 1994; Trout & Bishop, 2002)
en dat derde generatie-instrumenten vaak een relatief hogere voorspelkracht hebben dan tweede
generatie-instrumenten (Schwalbe, 2007).
In de vierde generatie risicotaxatie-instrumenten, waartoe ook het LIJ gerekend kan worden, wordt
risicotaxatie geïntegreerd met casemanagement. Een eerste assessment wordt gebruikt voor
vaststelling van doelen van de behandeling en met vervolgassessments kunnen eventuele
veranderingen worden gemeten met betrekking tot de dynamische factoren.
Waarom voorkeur voor gestructureerde instrumenten ipv klinisch oordeel?
Actuariële/gestructureerde instrumenten presteren over het algemeen beter dan klinische
instrumenten. Klinische methoden die grootschalig worden ingezet voorspellen vaak niet beter dan
het opgooien van een munt. De wetenschappelijke literatuur laat consistent zien dat actuariële
instrumenten niet alleen een hogere betrouwbaarheid hebben, maar ook beter in staat zijn om
risico’s in te schatten dan klinische instrumenten en dus meer valide zijn
HOORCOLLEGE 2: Risicotaxatie in het Strafrechtelijk kader
(risicotaxatie in het civielrechtelijk kader loopt hierop flink achter)
DOEL van risicotaxatie in de Jeugdzorg: het zo goed mogelijk inschatten van toekomstige gebeurtenis
om deze vervolgens te kunnen voorkomen:
- STRAFR: risico op recidive inschatten juiste interventies inzetten recidive verlagen
- CIVIEL: risico op zorgwekkende opgroei- en opvoedingssituatie inschatten juiste
interventies inzetten opgroei- en opvoedingssituatie verbeteren.
o IN HET STRAFRECHTELIJK KADER
? hoe hoog is dat recidivecijfer:
- Na een jaar ongeveer een kwart
- Na tien jaar ongeveer 70%.
Recidive het best verlagen aan de hand van het risk-need responsity model
Risicoprincipe : de intensiteit afstemmen op het recidive risico (bij hoog risico werkt geen
behandeling beter dan intensieve behandeling, en bij laag risico andersom!)
Behoefte principe: interventie moet zich richten op veranderbare factoren die het sterkst
samenhangen met de recidive
Responsiviteit principe: interventie afstemmen op motivatie, leerstijl en intellectuele
mogelijkheden van cliënt.
De effectiviteit van interventies:
- Als er geen principes worden ingezet zijn interventies niet effectief, maar naarmate er meer
principes worden ingesteld worden interventies steeds effectiever.
HET LANDELIJK INSTRUMENTARIUM JEUGDRECHT
:obv die RNR principes opgesteld.
Verschillende partijen bouwen ook voort op elkaar onderzoek. Zo wordt het risico alleen bij politie
bepaald en dat wordt dan doorgegeven verder de keten in.