Samenvatting Zwaartepunten van het vermogensrecht
Schema verplichte literatuur Zwaartepunten van het vermogensrecht
H1 Inleiding V
Deel 1: Goederenrecht
H2 Absolute rechten op goederen V
H3 (m.u.v. par 7) Verkrijging en verlies van goederen V
H5 Bezit V
H6 Overdracht V
H7 Derdenbescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid V
H8 Leveringswijzen V
H9 Verkrijging door verjaring V
H11 Beperkte rechten op goederen V
H12 Voorrang verschaffende rechten V
Deel 2: Verbintenissenrecht
H13 Verbintenis en verbintenissenrecht V
H14 De bronnen van de verbintenis V
H15 Totstandkoming van overeenkomsten V
H16 Nietige en vernietigbare overeenkomsten V
H17 Uitleg en uitvoering van overeenkomsten V
H18 Nakoming en andere wijzen van tenietgaan van verbintenissen V
H19 Rechten van de schuldeiser bij niet-nakoming I: nakoming en V
schadevergoeding
H20 Rechten van de schuldeiser bij niet-nakoming II: opschorting en V
ontbinding, schuldeisersverzuim
H21 Verbintenissen uit de wet I: onrechtmatige daad, kwalitatieve V
aansprakelijkheid
H22 Verbintenissen uit de wet II: zaakwaarneming, onverschuldigde V
betaling en ongerechtvaardigde verrijking
Verplichte arresten:
- HR 21 december 1990, NJ 1991, 251 (Van Geest/Nederlof) (bijeenkomst 9.2 LCV);
- HR 25 juni 1993, NJ 1994, 291 (Gerards/Vijverberg) (bijeenkomst 9.2 LCV);
- HR 17 januari 2003, NJ 2004/281 (Oryx/Van Eesteren) (bijeenkomst 11.2 LCV);
- HR 21 maart 2014, NJ 2015/167 (Coface/Intergamma) (bijeenkomst 11.2 LCV);
- HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik) (bijeenkomst 15 LSY);
- HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622 (Dekker/Van der Heide) (bijeenkomst 15 LSY);
- HR 6 oktober 1995, NJ 1998, 190 (Turnster) (bijeenkomst 15 LSY);
- HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300 (Zusjes Jansen) (bijeenkomst 15 LSY);
- HR 28 mei 2004, NJ 2005, 105 (Jetblast) (bijeenkomst 15 LSY).
,Hoofdstuk 1 Inleiding
- Objectief recht (geldende recht) → de regels die binnen een bepaald rechtsgebied op
een bepaald tijdstip gelden.
Objectief vermogensrecht → alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en
plichten die onderdeel van het vermogen kunnen vormen.
Het objectieve vermogensrecht is onder te verdelen in ‘goederenrecht’ en
‘verbintenissenrecht’.
- Goederenrecht → is het deel van het objectieve vermogensrecht dat betrekking heeft
op de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed.
- Verbintenissenrecht → is het deel van het objectieve vermogensrecht dat betrekking
heeft op de rechtsverhouding tussen een persoon en een andere persoon.
- Subjectief recht → een aan iemand toekomende ‘bevoegdheid’.
Subjectief vermogensrecht → aan een bepaald persoon toekomend recht dat deel
uitmaakt van zijn vermogen, bijvoorbeeld een eigendomsrecht of een
vorderingsrecht.
Subjectieve vermogensrechten zijn te onderscheiden in rechten met betrekking tot goederen
en rechten met betrekking tot personen.
- Subjectief goederenrecht → rechten op goederen die de rechthebbende in beginsel
tegenover iedereen kan inroepen; absoluut recht.
- Subjectief verbintenissenrecht → rechten die in beginsel niet tegenover iedereen
inroep baar zijn, maar slecht tegenover een bepaald persoon, namelijk degene met
wie men in een verbintenisrechtelijke verhouding staat; relatief recht.
Het goederen recht heeft een gesloten stelsel van dwingend recht
Het verbintenissen recht heeft daarentegen een gematigd open stelsel van regelend recht
,Deel I: Goederenrecht
Hoofdstuk 2. Absolute rechten op goederen
- Eigendom (art. 5:1 BW) → het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak
kan hebben.
(Genotsrecht) De eigenaar kan anderen van het genot van de zaak uitsluiten (art. 5:1 lid 2
BW). De eigenaar kan ook anderen het genot van de zaak toestaan.
(Beschikkingsrecht) De eigenaar is met uitsluiting van anderen bevoegd om over de zaak te
beschikken. Dit houdt in dat als regel alleen hij een ander tot eigenaar van die zaak kan
maken. De eigenaar kan het beschikkingsrecht ook door een ander laten uitoefenen.
Beperkingen aan het recht van de eigenaar
Het genots- en beschikkingsrecht van de eigenaar is niet onbeperkt. De beperking is in art.
5:1 lid 2 BW terug te vinden: Beperking van het recht van de eigenaar door rechten anderen;
Beperking van het recht van de eigenaar door de wet; Beperking van het recht van de
eigenaar door het ongeschreven recht.
Misbruik van (eigendoms)recht) art. 3:13 BW: de eigenaar die zijn eigendomsbevoegdheden
op zodanige wijze uitoefent dat tegenover zijn belang een onevenredige grote schade bij een
ander staat, schendt een betamelijkheidsregel.
Hinder art. 5:37 BW: de een de ander zodanig in de uitoefening van diens subjectieve recht
belemmert, dat die ander dat niet hoeft te accepteren.
Het eigendomsrecht is in beginsel een absoluut recht. De eigenaar kan zijn recht handhaven
tegenover iedereen die hem belet in de rechtmatige uitoefening van zijn recht; absolute
werking.
- Art. 5:2 BW geeft de eigenaar de bevoegdheid zijn zaak van eenieder die haar
zonder recht houdt, op te eisen (revindicatie). Indien de zaak uit zijn macht raakt,
volgt zijn recht de zaak → zaaksgevolg/droit de suite.
- De eigenaar kan de hem toebehorende zaak opeisen indien zij zich onder een
failliete persoon bevindt → separatist in faillissement/droit de préférence.
Het recht van de eigenaar is een ‘absoluut subjectief vermogensrecht’.
Het objectieve recht verschaft aan de eigenaar het subjectieve recht – de bevoegdheid –
om over de aan hem toebehorende zaak te beschikken en daarvan met uitsluiting van
anderen gebruik te maken.
Het recht van de eigenaar is een vermogensrecht. Vermogensrechten zijn op geld
waardeerbare rechten, althans rechten die in de economische sfeer liggen.
Het recht van de eigenaar is een absoluut recht. De eigenaar kan ik beginsel tegen
iedereen op een of andere wijze met zijn eigendomsrecht in aanraking komen.
Eigendom is (1) een absoluut subjectief recht, daarnaast is het (2) een vermogensrecht en
tot slot heeft het (3) een zaak tot object. Een subjectief recht dat deze drie kenmerken
vertoont, heet een ‘zakelijk recht’.
, Hoofdstuk 3.1 t/m 3.6 Verkrijging en verlies van goederen
Conform art. 3:80 lid 1 BW kan men goederen verkrijgen onder algemene en bijzonere titel.
- Bij verkrijging onder algemene titel gaat een volledig vermogen (alle zaken, rechten
en verplichtingen) van de ene persoon over op een andere persoon.
- Bij verkrijging onder bijzondere titel gaan een bepaald goed (of bepaalde goederen)
over van de ene persoon op de andere persoon.
Lid 2: men verkrijgt goederen onder algemene titel door erfopvolging; door boedelmenging;
door fusie; en door splitsing.
- Erfopvolging (4:182 lid 1 BW): is de opvolging van een overleden persoon in zijn
volledige vermogen.
- Boedelmening: de meest voorkomende vorm van boedelmenging is wanneer twee
mensen met elkaar in het huwelijk treden of een geregistreerd partnerschap sluiten,
zonder daarbij huwelijke voorwaarden op te stellen. Door met elkaar te trouwen smelt
het vermogen van de ene persoon samen met het vermogen van de andere persoon.
- Fusie (art. 2:309 BW): hiervan is sprake wanneer het vermogen van een of meer
ondernemingen overgaat in een andere onderneming. Er is tevens sprake van fusie
wanneer de vermogens van twee rechtspersonen samensmelten tot het vermogen
van een nieuwe rechtspersoon.
- Splitsing (art. 2:334a BW): hierbij gaat het om een rechtspersoon die ophoudt te
bestaan, waarvan het vermogen overgaat op twee of meer andere rechtspersonen.
Lid 3: men verkrijgt goederen onder bijzondere titel door overdracht; door verjaring; en door
onteigening
- Overdracht: hiervan is sprake wanneer het eigendomsrecht op een zaak van de ene
persoon overgaat op de anderen. Bijv. koop of schenking.
- Verjaring: zie hoofdstuk 9
- Onteigening: er is sprake van onteigening wanneer een zaak aan een eigenaar wordt
ondernomen en tot eigendom van de overheid wordt gemaakt. Een gemeente kan
bijvoorbeeld een stuk grond onteigenen vanwege het algemeen belang, zoals de
aanleg van een weg.
- Overige in de wet aangegeven wijze van verkrijging:
Natrekking (art. 5:3 en 5:14 BW, 5:20 BW)
Toe-eigening (art.5:4 BW)
Vinderschap (art. 5:5 e.v. BW)
Schatvinding (art. 5:13 BW)
Vermenging (art. 5:15 BW)
Zaaksvorming (art. 5:16 BW)
Als geheel vormen de bepalingen die de verkrijging van goederen regelen, een gesloten
systeem. Dit betekent dat er niet meer wijzen van verkrijging van goederen zijn, dan die uit
de wet voortvloeien (art. 3:80 lid 2 jo. lid 3).
Men verliest goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen, aldus art. 3:80
lid 4 BW. Het verlies kan absoluut zijn, dat is geval wanneer het goed tenietgaat. Of het
verlies kan relatief zijn, dat is het geval wanneer een ander rechthebbende wordt op het
goed (bijvoorbeeld overdracht of verjaring).
- Derivatieve verkrijging men verwerft een recht van een rechtsvoorganger. Er is
sprake van rechtsovergang (alle verkrijgingen onder algemene titel; een verkrijging
onder bijzondere titel is alleen derivatief wanneer zij het gevolg is van een
rechtsovergang).
- Originaire verkrijging men verwerft een nieuw recht. Geen sprake rechtsovergang.