RECHT & REGULERING
Samenvatting Hoorcolleges, PGO’s, Boek Belinfante
,1-06-21 HC 1 – H1,2,3,10 Belinfante
HC 1 RECHT EN REGULERING
1. RECHT, WAT IS DAT EIGENLIJK?
Pitlo: De neerslag van gerechtvaardigde behoeftes.
Normen: die de verhoudingen tussen personen regelen. Recht is normatief.
(Eigen normenpatroon waarop je iets baseert).
A. Descriptief en normatief
i. Descriptief: Zij is geslaagd. à Verwijzen naar feiten. Zijn waar of
onwaar.
ii. Normatief: U bent geslaagd. (Criteria waardoor jij bepaald dat iemand
geslaagd is). U maakt een fout (omdat je niet aan bepaalde normen
voldoet). à Verwijzen naar regels. Zijn geldig of ongeldig.
B. Recht
i. Wat mensen mogen en moeten.
ii. En daarmee ook: wat mensen van elkaar mogen en moeten
verwachten.
iii. Objectief recht: Geheel van regels of normen dat het
maatschappelijke verkeer in banen leidt en een oplossing aandraagt
voor problemen die rijzen wanneer mensen zich niet gedragen zoals
van hen mag worden verwacht.
iv. Subjectief recht: ‘ik sta in mijn recht’, ‘ik heb recht op’. Gebaseerd op
het objectieve recht.
C. Het Rechtssubject
i. Personen: natuurlijke personen: mensen
ii. Rechtspersonen: sommige organisaties
iii. Voorbeelden: Vereniging, VOF, stichting, de staat, provincie, gemeente.
D. Handelingsbekwaamheid en rechtsbevoegdheid
i. Handelingsonbekwaam: zij van wie de wet veronderstelt, dat zij niet
in staat zijn de betekenis van hun daden te beseffen en die wet daarom
tegen zichzelf beschermt (bv. Kinderen, geestelijk, vroeger gehuwde
vrouwen). Onbekwaam: het algemene niet kunnen. Onbevoegd: het
incidentele niet kunnen.
E. Publiek recht
i. Algemeen belang
ii. Partijen (overheid en burgers)
iii. Staan niet als gelijken tegenover elkaar en handhaving geschiedt door
de overheid.
iv. Verticale verhoudingen: altijd bevoegdheid van de staat.
v. Staats- bestuurs- en strafrecht. Betreft uitspraken over mogen en
moeten van de staat en zijn bestuursorganen.
F. Privaat recht
i. Particulier belang
1
, ii. Partijen (burgers en rechtspersonen) zijn gelijken en handhaving gaat
uit van de rechtspersonen zelf (spontane ordening).
iii. Horizontaal = tussen gelijken.
G. Strafrechtelijk publiekrecht
i. De regels betreffende strafbaarheid van gedragingen.
2. WET
In formele zin: Ieder gezamenlijk besluit van regering en Staten-Generaal dat
volgens de grondwettelijk bepaalde procedure tot stand is gekomen. Bv. Wet uit
de tweede kamer, uit wetsvoorstel.
In Materiële zin: alle naar buiten werkende, algemene, burgers bindende regels,
van een overheidsorgaan, met bevoegdheid daartoe op grond van de wet in
formele zin: AVV. Inhoudelijk: hier zit de norm in wat je wel en niet mag. Heel
groot deel van de wetten uit de tweede kamer zijn dus ook wet in materiële
zin.
à zijn elkaar overlappende gebieden.
3. WET EN RECHT
A. Formeel recht: procedureel recht – regels juridisch proces
B. Materieel recht: inhoudelijk recht – regels voor gedrag
4. VOOR WIE GELDT HET RECHT?
A. Grondgebied:
i. Nederland, Het Koninkrijk der Nederlanden.
B. Burgers
i. Nederlanders
2
, ii. Inwoners van het Koninkrijk
iii. Vreemdelingen
C. ‘Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen’ à je bent op de
hoogte voor de relevante dingen waar jij mee bezig bent. Je hoeft niet de
hele wet te kennen.
5. WAAR VINDEN WE HET RECHT?
A. In wetboeken, maar dit is maar een klein deel.
i. De wet: ‘het positieve recht’. Je moet een handeling plegen om dat
recht te maken. Het recht dat op een bepaalde tijd of op een bepaalde
plaats geldt. Objectief, vigerend, door de mens vastgesteld.
ii. De natuur: natuurrecht (Hugo de Groot) à zit in de aard van de mens,
eigen normen en waarden. Hugo de Groot vond dat verschillende
rechtsstelsels waarden hebben. Hij kwam ook met de vrije zee, die
was van iedereen. Natuurrecht: het ideale recht, de gedachte aan de
eeuwige wetten van wat in de samenleving behoort.
iii. In het verleden:
1. Germaans recht
2. Romaans recht – Corpus Juris Civilis
3. Kerkelijk recht – Canonieke Recht
4. Republiek – soevereine gewesten (Unie van Utrecht, rechten
van de inwoners)
5. De code napoleon (grondlegger wetboek van Strafrecht)
6. Wetboeken van Nederland (Thorbecke, verhouding naar de
koning)
7. Jurisprudentie (eerdere uitspraken op gebieden waar het recht
nog niet heel duidelijk was, die uitspraken worden nu
algemeen gevolgd.)
8. EU, VN, verdragen, internationaal recht.
B. Codificatie: het in wetboeken opschrijven van het recht.
C. Legisme: al het recht uit de wet halen.
i. En niets anders doen dan de wetteksten mechanisch toepassen.
ii. De wet is lang niet altijd duidelijk
iii. Vertoont leemtes
iv. De betekenis van rechtsbeginselen.
6. HOGE RAAD DER NEDERLANDEN (ARRESTEN)
A. Wegkrabben en doorhalen (HR 11 april 1862)
i. Radeermesje om papier af te krabben en verder te schrijven. Er was
namelijk een wet dat je niet mocht doorhalen. Er werd over
documenten heen geschreven, doorhalen mocht niet volgens de wet,
weghalen dus wel. Nu zou je zeggen het gaat om het veranderen van
een document dus weghalen mag ook niet à LEGISME.
B. Zutphense Waterleiding (HR 10 juni 1910)
3