Jurisprudentieoverzicht Grondrechten
Thema 1 - Grondrechtenbescherming van de nationale rechtsorde
HR Harmonisatiewet – toetsingsverbod
Essentie
De Landelijke Studenten Vakbond verzet zich tegen de onverkorte toepassing van de nieuwe bepalingen in de
Harmonisatiewet door de Staat, welke voor de student een achteruitgang in rechtspositie inhoudt. De Hoge Raad
geeft uitleg aan art. 120 Gw, wat betekent dat de rechter niet de vrijheid heeft om een wet in formele zin te
toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen. Althans, er zal geen toetsing plaatsvinden aan fundamentele
rechtsbeginselen van de Nederlandse rechtsorde die nog geen uitdrukking hebben gevonden in enige, een ieder
verbindende verdragsbepaling. Ook art. 6 EVRM verplicht niet tot een toetsing aan ongeschreven fundamentele
rechtsbeginselen. De Hoge Raad geeft tevens uitleg aan art. 49 van het Statuut voor het Koninkrijk, wat inhoudt
dat de rechter een wet in informele zin ook niet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk.
Rechtsregel
In dit arrest komt een tweetal vragen naar voren:
1. Mag de rechter een wet in formele zin toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen?
2. Mag de rechter een wet in formele zin toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk?
Beide vragen worden door de Hoge Raad ontkennend beantwoord. Wel merkt de Hoge Raad op dat hij de
Harmonisatiewet in strijd acht met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarop is bij wet van 10 juli 1989 de
Harmonisatiewet aangepast.
ESCR DCI/Nederland -kwetsbare groepen, werkingssfeer illegale kinderen
Rechtsregel
In zijn beoordeling concludeert het ECSR dat par. 1 van de Bijlage bij het herziene ESH inzake de werkingssfeer
met betrekking tot de te beschermen personen zodanig moet worden geïnterpreteerd dat bepaalde artikelen
ook van toepassing kunnen zijn op illegale kinderen vanwege hun kwetsbare positie. De onderbouwing hiervan
steunt op verschillende interpretatiemethodes zoals opgenomen in art. 31 van het Weens Verdragenverdrag
(WVV), de ‘living instrument’- doctrine en de effectieve interpretatieleer.
Daarnaast is ook een eerdere uitspraak van het ECSR in FIDH t. Frankrijk (nr. 14/2003) van belang geweest. Hier
had het ECSR namelijk bepaald dat par. 1 van de Bijlage niet de aanspraak van illegalen op medische hulp in de
weg kon staan. Met het inroepen van deze uitspraak bevestigt het ECSR dat zijn interpretatie in FIDH t. Frankrijk
de huidige geldende interpretatie van het herziene ESH is en benadrukt het de rolverdeling tussen het ECSR en
het Comité van Ministers met betrekking tot het toezicht op de naleving van het herziene ESH. Voorts stelt het
ECSR dat het VN Kinderrechtenverdrag een rol kan spelen bij de toepassing van het herziene ESH. Met name het
belang van het kind-principe speelt bij de beoordeling van de werkingssfeer en de toetsing van het Nederlandse
beleid een rol. Het ECSR concludeert dat art. 31, tweede lid, met betrekking tot het voorkomen van dakloosheid
van kinderen, en art. 17, eerste lid, onder c, met betrekking tot bescherming en speciale hulp voor het kind, van
toepassing zijn op illegale kinderen en dat Nederland deze rechten heeft geschonden. Schending art. 31, tweede
lid, en art. 17, eerste lid,onder c, van het herziene ESH.
ABRVS Pastafarisme
Het EHRM stelt criteria aan een samenstel van opvattingen, willen die opvattingen als een godsdienst kunnen
worden aangemerkt. De opvattingen moeten voldoen aan de criteria van ‘overtuigingskracht, ernst, samenhang
en belang’. Volgens de AbRvS overheerst het satirische element van het pastafarisme zozeer dat deze stroming
niet voldoet aan de bovengenoemde criteria. In het bijzonder ontbreekt het aan de vereisten ernst en
samenhang. Het pastafarisme kan daarom niet als godsdienst worden aangemerkt.
1
, Thema 2 – Grondrechtenbescherming en de internationale rechtsorde
RB Rechts op bestaanszekerheid – directe werking, art 93 en 94 Gw
Rechtsregel
Art. 11 IVESR heeft geen directe werking. Nederland moet algemene begrippen nader invullen. Dit is niet
overgelaten aan de rechter, maar aan de wetgever.
CRvB Export uitkeringen - een ieder verbindende bepaling, art. 93 en 94 Gw
Rechtsregel
SZW heeft tot de opschorting besloten nadat de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2003 had geoordeeld dat
de wet in strijd is met Verdrag 118 van de International Labor Organization (ILO). Dit verdrag bepaalt dat alle
onderdanen van de landen die partij zijn bij het verdrag, er recht op hebben hun uitkering naar elk land ter wereld
te exporteren. Een onvoorwaardelijke exportverplichting zoals die in verdrag 118 is opgenomen, staat op
gespannen voet met het Nederlandse beleid inzake de export van uitkeringen. De Wet BEU schrijft immers voor
dat export van bepaalde uitkeringen alleen mogelijk is, als Nederland een handhavingsverdrag met desbetreffend
land heeft gesloten. De exportbeperking van de Wet BEU kan dan ook niet worden toegepast zolang Nederland
partij is bij Verdrag nr. 118, dat export van bepaalde uitkeringen zonder meer verplicht stelt.
RB Noodopvang uitgeprocedeerde asielzoeker - kwetsbare groepen, kinderen, art. 31 ESH en art. 8 EVRM
Rechtsregel
Overeenstemming met DCI/Nederland. Uitspraak ESCR is niet bindend, maar Nederland geratificeerd en wil niet
zeggen dat beslissingen niet doorwerken, want deze werken wel door. Kinderen zijn een kwetsbare groep. Er
wordt gekeken naar margin of appreciation en fair balance. Kind is kwetsbaar en heeft gezondheidsproblemen +
tijdelijke opvang nodig > sterke belangen.
EHRM Salah Sheekh - mogelijkheid beroep EHRM ondanks het niet uitputten van alle nationale middelen, art.
13 en 35 en 3 EVRM
Feiten
In de zaak van Salah Sheekh staat voor het Hof vast dat betrokkene niet naar de relatief veilige gebieden kan,
althans daar niet kan verblijven. Verder staat voor het Europese Hof vast dat de situatie in de rest van Somalië zo
slecht is voor de Ashraf (minderheidsclans) dat reeds met het enkel behoren tot die groep is voldaan aan het
individualiseringsvereiste. In dit geval volstaat het aldus - gelet op de algemene situatie in de onveilige gebieden
en hetgeen minderheidsclans aldaar overkomt vanwege het ontbreken van bescherming - om bij iemand die tot
die minderheidsclan behoort een reëel risico op een behandeling in strijd met art. 3 EVRM aan te nemen. Naar
onze mening is de eerdere jurisprudentie van het Hof dat moet worden voldaan aan het vereiste dat er sprake
moet zijn van een 'real risk' van schending van art. 3 EVRM, hiermee niet verlaten.
Rechtsregel
Het Hof voegt aan zijn eerdere rechtspraak toe dat in dit geval, onder deze gegeven omstandigheden het in
Somalië behoren tot een risicogroep reeds een 'real risk' oplevert, zonder dat dit hoeft te worden onderbouwd
met meer persoonlijke feiten en omstandigheden. Ondanks dat niet alle middelen waren uitgeput, is het op
grond van art. 35 EVRM toch mogelijk om beroep in te stellen bij EHRM gelet op art. 13 EVRM. Het was Voor
Salah Sheekh onmogelijk om zich te specificeren ten aanzien van andere van de minderheidsgroep.
2