Klinische Lessen samenvatting
HC1: Introductie DSM
Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders
= Een classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen gemaakt door de American
Psychiatric Association (APA)
Diagnostiek heeft als doel om clinici helpen bij classificeren van psychische stoornissen
➔ Het is beschrijvend, dus het is een samenvatting van de symptomen en zegt niets over
de oorzaak of theorie achter de stoornis
De statistical manual:
• Is gebaseerd op praktijk
• Omvat symptoomclusters
• Focust of effectieve behandeling
Nadeel: Classificatie betekent verlies van informatie en nuance
• Het gaat meer om Ja of Nee, Gezond of een Stoornis, in hokjes plaatsen
• En je geen mensen een label, is dat voor het beste of niet?
Voordelen:
1. Standaardisering
➢ Dit verbetert betrouwbaarheid en validiteit
2. Er is één gezamenlijke taal
➢ Handig in de klinische praktijk: specialisten, prognose, behandelplan komt overeen
en wordt door iedereen begrepen
➢ Onderzoek en theorievorming kan beter plaatsvinden als iets duidelijker gedefineerd
is ipv met veel nuance
Aspecten voor grond voor kritiek op het classificatiesysteem
• Het classificatielabel kan ongevraagd zijn (plus classificatie kan leiden tot dat mensen de
diagnose als waarheid zien, ipv een benoeming van de collectie van symptomen)
• “Afsprakenboek” criteria hebben weinig verband met de oorzaak of prognose
• Niet alle klachten zijn op deze manier ‘te vangen’
, • Perverse prikkel: zonder diagnose krijgt iemand geen betalingsvergoeding
• Keuzemenu (300 stoornissen), er worden meer diagnosen gesteld dan nodig
• Valse epidemieën door verandering classificatie
• Was is het eindstadium van een classificatie? Hoe gaat het proces daarna toe?
• Classificatie bij laag begaafden gaat anders
• Onvoldoende ruimte voor cultuurverschillen
Classificatie in de praktijk: Symptomen betekent niet gelijk een stoornis, DSM stelt voorwaarden
Wanneer spreek je van een stoornis volgens de DSM?
• Syndroom van klinisch significante symptomen op gebied van cognitie, emotie-
regulatie of het gedrag
• Uiting van een dysfunctie in een psychologisch, biologisch of ontwikkelingsproces
• Significante lijdensdruk
• Beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren
Wat geen stoornis is, zijn:
• Een (geaccepteerde) reactie op een veelvoorkomende stressor of verlies
• Sociaal afwijkend gedrag (politiek, religieus of seksueel)
Een classificatie bevat minimaal 3 elementen
1. Klinische syndromen, persoonlijkheidsproblematiek en medische aandoeningen
2. Psychosociale stressoren – Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
3. Niveau van functioneren
DSM-5: Verschil met voorgaande edities:
• Er wordt nu gewerkt met dimensies in plaats van subtypes (e.g. autisme-spectrum, want er
geen bewijs voor subtypes zoals asperger). Grenzen van categorieën en stoornissen zijn
minder strikt dan eerder werd aangenomen.
• Er is ruimte voor specificaties op ernst, aard en beloop
De DSM is puur een onderdeel van het diagnostisch proces:
1. Aanvraag
2. Intake (gesprek)
3. Psychodiagnostisch onderzoek (e.g. IQ onderzoek)
4. Structuurdiagnose en classificatie DSM
5. Indicatiestelling van het probleem
Een structuurdiagnose leidt tot een indicatie van de diagnose en een behandelplan. Het omvat
beschrijvende én verklarende diagnostiek. Hier behoort toe:
• Nauwkeurige omschrijving van de voorgeschiedenis
• Een hypothese over ontstaansvoorwaarde en ontstaanswijze
• Samenvatting van predisponerende, luxerende (het laatste duwtje), beschermende en
instandhoudende factoren
• Persoonlijkheidsontwikkeling
,Tijdens een intake, kijk je natuurlijk naar de reden van aanmelding:
• Huidige klachten
• Aard, ernst, begin, duur, beloop
• Geschiedenis van psychische problemen?
• Huidige situatie, recente levensgebeurtenissen
• Eigen begrip van de situatie? Theorie over ontstaan klachten?
• Wat al geprobeerd?
• Overige symptomen (hypothese gestuurd)
• Wat is de precieze hulpvraag?
En je houdt ook rekening/kijkt naar de context-factoren:
• Familie
o Geboorte, ijkpunten in ontwikkeling, overgangen
o Huishouden, onderlinge verhoudingen o Psychiatrische familiegeschiedenis
• Onderwijs
o Soort school, sterke zwakke punten, drop-out, doublures
• Sociaal en seksueel
o Vriendschappen, clubjes, interesses
o Ontwikkeling verliefdheid, intimiteit, eerste ervaringen
• Beroepsmatig functioneren
o Werkgeschiedenis, arbeidsconflicten o Dienst, oplosmiddelen
• Diversiteit
o Cultuur, religie, etniciteit, gender
• Juridische problemen
o Dader, slachtoffer
• Trauma
o Mishandeling, misbruik (In directe omgeving?)
• Middelen (Hoeveel? Welke? Hoe lang? Beperkingen?)
• Somatiek
• Gezondheid, ziekten, fysieke klachten of problemen o Lichaamsbeleving, zintuigelijke
waarneming
De DSM bied vervolgens sturing voor een extra differentiaal diagnose met of een hiërarchische
(mate van ernst) indeling of een specifieke vermelding (zoals kind-ouder problemen etc.)
Comorbiditeit = samen voorkomen van stoornissen (is meer regel dan uitzondering)
➢ Wat is de validiteit dat het onafhankelijke stoornissen zijn?
➢ De grenzen van de symptoomclusters blijven een punt van discussie
Extra informatie vanuit de opgegeven literatuur (beknopt):
Manieren van informatie verzamelen voor een diagnose afnemen:
1. Klinisch interview (gestructureerd)
2. Symptomen vragenlijst
3. Persoonlijkheid inventarisatie
4. Gedragsobservatie en zelfobservatie
, 5. IQ tests
6. Neuropsychologische tests / CT, PET, fMRI
7. Psyche-fysiologische testen (EEG)
8. Projectieve tests (roscharch inkblot)
Uitdagingen tijdens het afnemen van informatie / het doen van testen:
• Mensen willen niet altijd alle informatie geven
• Cultuur-interpretaties van vragen kunnen verschillen