Hoofdstuk 1: Het land, het volk en de staat
- 42.000 km2
- 4000 km2 water ‘God created the world, but the Dutch
made the Netherlands
- ca. 500 inwoners/km2
- BNP 17/18 v.d. wereld
Geografie:
De eerste inwoners van het land waren volken die rendieren wilden jagen, daarna volgden
steeds meer jagers en vissers. Na 100 BC waren er 4 immigratiestromingen: 3 Germaanse uit
het Noorden en 1 Keltische uit het Zuiden. Julius Caesar was de eerste die contact maakten
met de mensen uit de ‘lage landen’. Het was ook de Romein Tacitus die als eerste schreef
over de Bataven daar. Caesar en zijn opvolgers veroverde wel gebieden tot de Rijn maar
deden dat alleen om hun rijk uit te breiden. Ze hadden verder geen interesse in de
moeraslanden in Noordwest Nederland.
Belangrijk om te weten over de kenmerken van Nederland is dat:
- Er zijn geen natuurlijke grenzen
- Er is een gematigd zeeklimaat: niet te koud, niet te warm
- Er zijn veel vruchtbare kleigronden
- De rivieren in Nederland zijn bevaarbaar, daardoor kan je d.m.v. water naar het
‘achterland’ komen.
3 grenzen:
Er worden twee soorten grenzen besproken in de discussie over de grenzen van Nederland:
structurele grenzen, grenzen die voortkomen uit natuurlijke oorzaak, en historische grenzen,
grenzen die door hun lange bestaan gewoon geaccepteerd worden.
- Linguïstische grens:
De Rijn en de Maas vormden een structurele grens voor de Romeinen. Wel bouwden de
Romeinen een weg van Cologne naar Bavai. Door deze twee dingen kwam er een taalgrens
van invloeden, in het Noorden was er Germaanse invloed, in het zuiden was er Romaanse
invloed. Dit is ook de reden waarom er in het noorden Nederlands word gesproken, en in het
zuiden frans.
- Religieuze grens:
De rivieren waren de structurele grenzen tussen Rome en de reformatie, dus tussen
katholicisme en protestantisme.
- Politieke grens en politieke gevolgen:
Nederland gekenmerkt door diepe religieuze tegenstellingen.
België gekenmerkt door diepe linguïstische tegenstellingen.
,Een burgerlijke natie:
We hebben het hier over Nederland tijdens de Gouden eeuw, tussen 1570 en 1700.
Wat opvalt is dat Nederland geen hofstelsel had met een machtige monarchie, maar dat het
een republiek was waarbij alle steden en provincies zelfbestuur hadden.
Hier zijn verschillende verklaringen voor:
De geografische verklaring is dat iedereen moest meedoen aan de strijd tegen het water,
wat leed tot zelfbestuur, oftewel de waterschappen. Een andere verklaring is dat Nederland
altijd al een handelsnatie is geweest, met veel kapitalisme. Het ontbrak in Nederland aan
een sterke monarchie omdat er veel onafhankelijkheidstreven was door de verschillende
religieuze groepen (protestanten vs. Katholieken).
Constitutionele ontwikkelingen:
- Republiek der zeven verenigde Nederlanden (1588-1795)
In 1568 begon Willem van Oranje de opstand tegen Spaanse overheersing. In 1579 werd er
vastgelegd in de Unie van Utrecht dat de provincies zouden gaan samenwerken om de
Spanjaarden te verslaan. Uiteindelijk in 1588 is er vastgelegd dat soevereiniteit naar de
staten zou gaan en werd Nederland een confederatie.
+ Gouden eeuw: veel handel (VOC), wetenschap, kunst, relatief tolerantie, welvaart
- Franse tijd (1795-1813)
Centralisering van bestuur door de Fransen betekende ook de intrede van de bureaucratie.
Ook kwam er in de Franse tijd de eerst moderne grondwet.
- Koninkrijk der Nederlanden (1815-nu)
In 1813 werd de monarchie geïntroduceerd, waarbij Nederland en België weer 1 natie
waren, dit was niet succesvol, en in 1830 werd vastgelegd dat België weer een apart land
zou worden. Nederland was na Engeland en Frankrijk de grootste koloniale macht.
Verder belangrijke data:
- Grondwet van Thorbecke (1848): ministeriële verantwoordelijkheid, directe verkiezing
tweede kamer.
- grondwetherziening (1917): gelijke financiering bijzonder en openbaar onderwijs,
algemeen mannenkiesrecht, proportionele representatie.
- grondwetsherziening (1983): artikel 1. Gelijke behandeling, sociale grondrechten.
- 1945/1949: onafhankelijkheid Indonesië
- 1952: EGKS
-1958: EEG
- 1962: onafhankelijkheid Nieuw-Guinea
- 1975: onafhankelijkheid Suriname
- 1993: Europese Unie
, Nederlandse identiteit:
Opvallend aan de Nederlandse identiteit is dat hij opgemaakt is uit oude historische
gebeurtenissen, zoals dat Nederlanders worden gezien als het meest ‘calvinistisch’ wat niet
alleen refereert naar geloof. Er wordt mee bedoelt dat Nederlanders vaak sober reageren op
problemen en organische denkers zijn. Er is dus weinig sprake van radicalisme. ook wordt er
over Nederlands gezegd dat ze het tolerants van alle landen zijn, er is een relatief grote
vrijheid aanwezig.
Hoofdstuk 2: Land van minderheden
De politieke stabiliteit in Nederland wordt bedreigd door 3 dingen:
1. Nederland heeft geen (politieke) meerderheid
2. Er zijn 2 conflictdimensies
3. Verzuiling
1.
In de 19e en begin van de 20e eeuw hadden de Liberalen politieke dominantie. De verklaring
hiervoor is relatief simpel; wou je in de politiek, dan moest je rijk zijn en veel eigendom
hebben, dat waren in die tijd alleen de liberalen. Nadat er steeds meer economische groei
kwam en de liberalen niet meer als enige welvaardig waren verloren zij die politieke
dominantie dan ook.
Minderheden zoals de katholieken of de orthodox-protestanten waren niet alleen in de
minderheden als het ging om aantallen, maar voelde zich ook sociaalpsychologisch in de
minderheid. Ze voelden zich buitengesloten en benadeeld door de liberale politiek.
De katholieken werden gezien als verliezers van de 80-jarige oorlog, en hadden daardoor
een achterstandspositie in de maatschappij. Zo mochten ze in de tijd van de republiek hun
geloof niet in het openbaar uiten. De katholieke partij werd dan ook pas in 1926 opgericht.
Orthodox-protestanten voelden ook de impact van de liberale dominante politiek, niet
alleen in de politiek zelf maar ook in hun eigen gereformeerde kerk. Daarnaast voelden veel
protestanten zich benadeeld op economisch vlak, ze noemden zichzelf ‘De kleine Luyden’.
De protestanten waren de eerste minderheid groep die streefde naar emancipatie.
De sociaaldemocraten (arbeiders) kwamen relatief laat opstreven in de politiek. Dit komt
omdat de gehele industrialisatie vrij laat kwam in Nederland, die begon niet tot ongeveer
1860-1880. Toen de maatschappij wegens industrialisatie op gang kwam voor socialisme was
dit al aan het gebeuren, alhoewel langzaam, door religieuze minderheidsgroepen.