Conjunctuur Kant:
Dit is de vraagkant van de economie. De totale vraag hangt af van de vier
bestedingscategrorieen: Ev=C+I+O+E-M
De bestedingen schommelen en daardoor schommelt de effectieve vraag. In
hoogconjunctuur is de vraag groter dan productiecapaciteit. In laagconjunctuur is de vraag
lager dan de productiecapaciteit (zie structuurzijde)
De C staat voor consumptie en dat zijn de bestedingen van de consumenten. Deze
bestedingen worden onder meer beïnvloed door het consumentenvertrouwen, het inkomen
van consumenten, de belasting, de verwachte inflatie en de rente.
De I staat voor investeringen en dat zijn de bestedingen van bedrijven. Deze worden onder
meer beïnvloed door de rente, het producentenvertrouwen en de productie.
Let op: Investeringen hebben op korte termijn dus een effect op de vraag en dus op de
conjunctuur. Op lange termijn hebben investeringen ook invloed op de structuurzijde. Door
investeringen neemt de productiecapaciteit toe.
De O staat voor overheidsbestedingen, of te wel de uitgaven van de overheid. Deze zijn uit
te splitsen in overdrachtsuitgaven (subsidies, toeslagen, bijstandsuitkeringen),
overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen.
De E staat export of te wel de vraag het buitenland naar Nederlandse producten. De export
wordt veelal bepaald door de internationale concurrentiepositie (zie structuurzijde)
De M is de import, of te wel de vraag die voldaan wordt met producten en grondstoffen uit
het buitenland. Deze wordt door dezelfde factoren bepaald als de export.
Overheid kan Ev stimuleren of afremmen door het aanpassen van de eigen investeringen (O
verandert) of door aanpassing van de belastingen (C verandert of I verandert). In
laagconjunctuur is werkloosheid vaak een probleem dat de overheid wilt aanpakken.
Anti-cyclisch: Door vergroten O en/of verlagen belasting zorgt overheid voor meer vraag in
laagconjunctuur. Ze gaan tegen de conjunctuur in. Dus in laagconjunctuur vraag vergroten
en in hoogconjunctuur vraag afremmen.
Voordeel: Kan vraag weer aanwakkeren, werkloosheid doen afnemen. Heeft vaak groot
effect op de totale bestedingen door multiplier (sneeuwbaleffect)
Nadeel: toename staatsschuld (door rente en aflossing minder uitgaven mogelijk in
toekomst, hogere staatsschuld zorgt voor hogere rente op staatsobligaties, omdat risico
groter is). Ook duurt de bestuurlijke besluitvorming en het implementeren vaak zo lang, dat
conjunctuur alweer in andere fase zit.
Procyclisch: Overheidsbegroting versterkt de conjunctuur. In laagconjunctuur heeft
overheid minder belastinginkomsten en zal bij procyclisch beleid dan minder gaan uitgeven
(O daalt) of de belastingen verhogen (C/I daalt) waardoor de vraag nog verder daalt.
,Conjunctuurstabilisatoren remmen stijging Ev af in hoogconjunctuur en remmen daling Ev af
in laagconjunctuur zonder dat extra ingrijpen van de overheid nodig is. Voorbeelden zijn
progressieve belasting en sociale zekerheid.Centrale Bank (belangrijkste taak is
prijsstabiliteit van 2%) heeft als instrumenten om de conjunctuur te beïnvloeden:
- Via geldmarktrente kunnen ze lenen/sparen aantrekkelijker of minder aantrekkelijk maken.
Bij krapgeldbeleid (weinig aanbod van geld t.o.v. de vraag) stijgt de rente. Bij ruim geldbeleid
(veel aanbod geld t.o.v. vraag) daalt de rente.
- Kwantitatieve verruiming: (opkopen obligaties en waardepapieren bij banken, zodat banken
meer geld hebben en meer kunnen uitlenen: meer aanbod van geld zorgt voor lagere rente,
waardoor C en I als het goed is stijgen)
Conjunctuur ligt lager dan productiecapaciteit
Meer geld in omloop (M stijgt) → Meer vraag naar goederen→ Productie neemt
toe→ bedrijven hebben meer medewerkers nodig→ meer banen→ minder
werkloosheid→ meer inkomen → vraag stijgt
Bij Fischer: Als M toeneemt en V blijft gelijk, zal Yr groeien.
Conjunctuur ligt boven de productiecapaciteit
Meer geld in omloop (M stijgt) → Meer vraag→ Productie kan op korte termijn niet
groeien→ inflatie stijgt
Bij Fischer: Als M toeneemt en V blijft gelijk, zal P groeien.
, Structuurzijde
De structuurzijde geeft de maximale productiecapaciteit van een land weer.
Productiecapaciteit is afhankelijk van de kwaliteit en de kwantiteit van de 4 productiefactoren
(Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap).
Productiecapaciteit is op korte termijn gelijk en kan dus hoger liggen dan de Ev
(laagconjunctuur) en lager liggen dan de Ev (hoogconjunctuur). Op lange termijn groeit
productiecapaciteit wel en zijn Ev en productiecapaciteit gelijk.
Productiefactor Arbeid:
Deze kan kwantitatief doornemen door:
- Immigratie
- Verhogen pensioenleeftijd
- Participatiegraad verhogen door werken aantrekkelijker te maken:
Bruto participatiegraad = Beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking x 100
Netto participatiegraad = Werkenden / potentiële beroepsbevolking x 100
P/A= personen per arbeidsjaar. Zegt iets over hoeveel deeltijd er wordt gewerkt
Deze kan kwalitatief verbeteren door betere opleiding en training. Medewerkers die beter
opgeleid of getraind zijn kunnen meer maken per tijdseenheid (apt stijgt).
Werkgelegenheid (vraag naar arbeid)= Productie / apt
Arbeid wordt verhandeld op arbeidsmarkt. Vraag komt van werkgevers (werkgelegenheid) en
het aanbod van mensen die willen werken.
Bij ruime arbeidsmarkt staan werkgevers sterk en zullen lonen niet snel stijgen. Arbeidsmarkt
verruimd bij stijging van de lonen, afname productie en/of toename apt
Bij krappe arbeidsmarkt staan werknemers sterk en zullen lonen sneller stijgen.
Arbeidsmarkt verkrapt bij daling van de lonen, toename productie en/of afname aptStijgende
lonen kunnen dus weer zorgen voor minder vraag naar arbeid (omdat arbeid duurder is en
omdat werkgevers eerder kiezen voor kapitaal i.p.v. arbeid bij hun productie)
Productiefactor Kapitaal:
Kan veranderen door breedte investeringen (verhouding kapitaal/arbeid verandert niet) en
diepte investeringen (verhouding kapitaal/arbeid verandert wel). Vervangingsinvesteringen
zorgen niet voor toename van productiecapaciteit. Dit zijn investeringen in machines die
machines die afgeschreven zijn vervangen.
Een lage rente en hoge lonen stimuleren investeringen.
De structuurzijde is ook bepalend voor de internationale concurrentiepositie van
een land. De ICP van een land wil zeggen in hoeverre een land in staat is om de
concurrentie met het buitenland aan te gaan. Doorgaans kan je dat beter als je
productiefactoren goedkoop of kwalitatief goed zijn.
Lage loonkosten per product → lagere kostprijs → betere ICP
Een lage inflatie→ prijs daalt minder dan in buitenland→ beter producten worden
aantrekkelijker→ Beter ICP
Verhoging APT→ lagere loonkosten per product → verbetering van ICP
Lonen stijgen → kostprijs omhoog (bij gelijkblijvende APT) → verslechtering van
ICP
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper bellawanschers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.