Arikelen Persoonlijke Documenten en de Constructie van de Levensloop
Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven – Arianne Baggerman en Rudolf Dekker
https://test.openjournals.nl/tseg/article/view/8121/8752
Definitie egodocumenten volgens Jacques Presser: die documenten, waarin een ego zich opzettelijk
of onopzettelijk onthult – of verbergt. Het egodocument had vroeger niet echt een goede naam, het
zou de gevaarlijkste van alle bronnen zijn. Alleen binnen de ideeën- en cultuurgeschiedenis had het
egodocument enige status behouden.
Michael Mascuch benadert in zijn recente Origins of the individualist Self de problemen anders en
ziet autobiografisch schrijven als een culturele praktijk, waarbij de tekst een publiek vertoon is van de
eigenidentiteit, de “Self-identity”. Mascuch betoogt dat het concept ‘Self-identity’ flexibel, multi-
interpretabel en historisch bepaald is
De huidige belangstelling voor egodocumenten is vooral toegenomen door de veranderende
oriëntatie van historici. In de eerste plaats is er de nieuwe voorkeur voor het actor-perspectief en de
daadwerkelijke beleving van het verleden. Meer algemeen is er de invloed van het post-moderne
denken en de daaruit voortvloeiende kritischer houding ten aanzien van teksten. In de nieuwe
benadering wordt ervanuit gegaan dat van elke tekst meerde lezingen mogelijk zijn, en dat hier dus
ook rekening mee gehouden moet worden. Je moet achter de betekenis van de schrijver komen,
maar ook onbedoelde betekenissen door hebben.
Juist de meerduidigheid van autobiografische teksten en de neiging van auteurs om, ondanks de
gebruikelijke claim van eerlijkheid, het beeld van zichzelf te modelleren en een eigen versie van de
werkelijkheid presenteren, maken egodocumenten voor de huidige generatie historici alleen maar
des te aantrekkelijker.
Toen begin jaren tachtig het eind van het ‘grote verhaal’ werd verkondigd, waren er al historici die op
zoek waren naar het kleine verhaal. In die tijd ontwikkelden Carlo Ginzburg en andere Italiaanse
historici demicro-storia, aanvankelijk veelal gebaseerd op rechterlijke stukken, vooral verhoren, die
vaak een autobiografisch aspect hebben. Andere historici geven er de voorkeur aan juist zoveel
mogelijk egodocumenten bijeen te brengen om er een totaalbeeld uit te distilleren.
Zowel bij de micro- als bij de macrohistorische aanpak vervullen egodocumenten een dubbele
functie. In de eerste plaats kunnen in dergelijke teksten gegevens worden gevonden die in andere
bronnen ontbreken. Steeds vaker blijkt dat één getuigenis meer zeggingskracht kan hebben dan
onderzoekresultaten op basis van vele strekkende meters archiefmateriaal.
Egodocumenten kunnen informatie geven over bevolkingsgroepen die binnen de traditionele
geschiedwetenschap onderbelicht zijn gebleven: vrouwen, arbeiders, kinderen en slaven. Analyse
van egodocumenten kan ook aanleiding zijn voor het formuleren van nieuwe vraagstellingen en het
exploreren van nieuwe onderzoeksgebieden.
Een van de vragen waarmee literaire auteurs en critici worstelen, is hoeveel autobiografische
elementen een schrijver in zijn fictie mag verwerken. Terwijl onder historici het debat met name
wordt gevoerd over het gebruik van egodocumenten als historische bron, gaat het binnen de literaire
kritiek vooral om de wijze waarop de techniek van de autobiografie in romans mag worden
toegepast.
,Sommige historici beschouwen egodocumenten niet alleen als bron van kennis, maar nemen ook
vorm en stijl over. Een andere ontwikkeling is de groeiende voorliefde onder historici om het eigen
levensverhaal te vertellen.
Binnen het onderzoeksproject Controlling time and shaping the Self– door de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (nwo) gehonoreerd met een Vernieuwingsimpuls-
subsidie – worden inhoud en vorm van egodocumenten beiden onderzocht. In dit project worden
egodocumenten niet gebruikt als ooggetuigenverslagen van de historische werkelijkheid van de
betreffende auteurs maar worden de ontwikkelingen binnen het fenomeen egodocumenten zelf
onder de loep gelegd.
De steeds groter wordende kloof tussen heden en verleden met de toekomst aan je voeten zou
spanningen hebben veroorzaakt en aanleiding zijn tot een sindsdien permanent gebleven conflict
tussen persoonlijke vrijheid en controle. Het onderzoek naar de repercussies die dit moderne
historisch besef zou hebben gehad op het dagelijks leven heeft zich tot nu toe echter beperkt tot
ontwikkelingen binnen het collectieve geheugen. Zo worden de in de negentiende eeuw zo populaire
nationale feesten en herdenkingen of het fenomeen van de wereldtentoonstelling met deze
breukervaring in verband gebracht. Het project Controlling time and shaping the Self onderzoekt
voor het eerst de consequenties van deze breukervaring op het persoonlijke niveau. De evidente
toename van de behoefte zichzelf en het eigen verleden op papier vast te leggen, te reconstrueren,
kan mogelijk worden verklaard als een reactie op de breukervaring tussen heden en verleden, als een
poging om ‘ervaringen te controleren, waarop niet op grond van eerdere ervaringen kan worden
geanticipeerd’.
Ook de studie van antropoloog Maurice Halbwachs naar het collectieve geheugen biedt hiertoe een
aantal aanknopingspunten. Hij gaat ervanuit dat het geheugen per definitie collectief is. Mensen
confronteren hun waarnemingen altijd met hun opvattingen over wat mogelijk is, hun
referentiekader. ‘In dat proces moeten onze waarnemingen als het ware plaats vinden tussen onze
herinneringen, terwijl die laatste zich aan onze huidige percepties dienen aan te passen’. Halbwachs
benadrukt dat het menselijk geheugen het meest optimaal functioneert wanneer de omgeving niet
verandert, wanneer mensen in dezelfde geografische omgeving blijven wonen en in dezelfde sociale
kringen blijven participeren. Hierdoor blijft het referentiekader van mensen intact.
Misschien is de grote stijging van negentiende-eeuwse egodocumenten te begrijpen als een strijd
tegen het grote vergeten, baken in ‘een onstuimige eeuw, immers een periode die gekenmerkt
wordt door een toenemende sociale mobiliteit, verstedelijking, ingrijpende infrastructurele
veranderingen, technologische innovaties en politieke hervormingen. Binnen het project wordt
daarom de traditionele link tussen de autobiografische impuls en toenemende individualisering als
een elkaar versterkend mechanisme in twijfel getrokken en gewerkt vanuit de hypothese dat de
breuk in het historisch besef, de versnelling van het levensritme en een veranderende omgang met
tijd in de negentiende eeuw een van de belangrijkste impulsen is geweest om zichzelf te
documenteren wat weer onwillekeurig heeft geresulteerd in een groeiend besef van individualiteit.
Egodocumenten geven geen antwoord op alle openstaande vragen, maar ze kunnen wel bestaande
beelden aanvullen en nuanceren en, nog belangrijker, nieuwe vragen oproepen.
, Het Kinderdagboek als Spiegelbeeldig Universum – Arianne Baggerman
https://test.openjournals.nl/tseg/article/view/8123/8754
De discussie over het gebruik van egodocumenten als bron voor de geschiedwetenschap wordt
gekenmerkt door het gebruik van steeds weer dezelfde pro’s en contra’s. Tegenstanders achten deze
bron onbetrouwbaar om als basis te dienen voor serieus wetenschappelijk onderzoek vanwege de
onduidelijkheid over de mate van representativiteit van individuele getuigenissen. Andere historici
omzeilen de kwestie door erop te wijzen dat egodocumenten soms de enige getuigen zijn over een
aantal meer intieme aspecten van het dagelijks leven en het alleen al om deze reden – representatief
of niet –verdienen te worden gehoord en serieus te worden genomen. Ze kunnen dienen als
katalysator voor het stellen van nieuwe onderzoeksvragen en het ontwikkelen van nieuwe
onderzoeksmethoden en op deze wijze de wetenschap verder brengen.
In dit artikel zal worden ingegaan op de relatie tussen pedagogische vernieuwingen rond 1800 en het
ontstaan van kinderdagboeken. Aan de basis van deze vraagstelling stond het bestuderen van het
dagboek van één achttiende-eeuws Nederlands jongetje – ‘just one witness’.
Eerst zal echter die ene getuige aan het woord worden gelaten door wie dit onderzoek is
aangezwengeld: Otto van Eck, tien jaar oud toen hij op 3 mei 1791 zijn dagboek begon met een
schuldbekentenis: De journalen van 17 febr[uari] 1791 af (wanneer ik journael ben beginnen
tehouden) tot nu toe, zijn door agteloosheid verlooren.
Vanaf dat moment begint voor de oppervlakkige lezer een van dag tot dag bijgehouden verslag met
veel informatie over het dagelijks leven in kringen van de achttiende-eeuwse elite. Gedurende de
eerste maand waarin Otto zijn dagboek hield, liepen de boetes even hoog op als de tegoeden die hij
bij zijn vader nog had uitstaan.
Bij nadere beschouwing ontpopte het dagboek zich niet alleen tot kasboek van goed gedrag en
misdragingen maar tevens tot medium tussen ouder en kind. Dat bleek onder andere uit het verschil
in handschrift tussen het eerste en laatste gedeelte bij bepaalde passages.
Niet toevallig richt Otto zich in zijn dagboek soms tot ‘de geëerde lezeres-se’. Hij zal hiermee zijn
moeder hebben bedoeld. Otto’s dagboek blijkt zowel openbaar terrein te zijn geweest voor zijn
ouders, als voor vrienden en kennissen van de familie.
Omdat Otto’s dagboek ook door buitenstaanders werd gelezen, ligt het niet in de verwachting dat hij
hierin zijn meest intieme gevoelens heeft blootgegeven. Daarnaast is het document gekleurd door de
specifieke eisen die zijn ouders stelden ten aanzien van de invulling ervan. Otto dient zich niet te
beperken tot een beschrijving van zijn dagelijkse beslommeringen, maar vooral aandacht te besteden
aan de hogere zaken des levens.
De vrijwel dagelijkse frequentie waarmee Otto gedurende de eerste jaren van zijn schrijverschap zijn
belevenissen aantekent, is niet zozeer te danken aan zijn eigen inzet als wel aan die van zijn ouders
die hem meestal ’s avonds aan deze taak moesten herinneren. Zoals al eerder naar voren is
gekomen, bleef de dwang van bovenaf niet beperkt tot het moeten schrijven op zichzelf. Er werden
ook inhoudelijke eisen aan Otto’s dagboek gesteld.
Zelfs als hij het heeft gepresteerd om een dag lang zijn driften de baas te blijven, blijkt hierop door
zijn ouders nog wel het een en ander af te dingen. Zijn moeder was weliswaar tevreden over zijn
gedrag ’maer er is ook geene gelegenheid voor mij geweest om driftig of zo te worden en dus ook
niet om mijzelven in’t een en ander te overwinnen’. Goedkeuring van zijn moeder blijft eveneens uit
wanneer Otto zijn zaken wel naar behoren heeft gedaan maar hiervan geen getuigen heeft.