GESCHIEDENIS
De paragrafen met les- en verwerkingssuggesties staan wel in de CH, maar niet in deze
samenvatting. Nog wel even doorlezen dus!
Hoofdstuk 1: Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v. Chr.)
Canonitem → Hunebedbouwers: Vroege landbouwers.
Kenmerkende aspecten basisonderwijs:
- De levenswijze van jager-verzamelaars
- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Het didactische aspect: de lesvoorbereiding
Focus op:
- Vakinhoud
- Hoe plaats je het onderwerp in de tijd?
- Welke beeldvormers zet je in?
- Welke bronnen zet je in?
- Vanuit welke invalshoek benader je het onderwerp?
- Welke verwerking kies je?
- Hoe ontwikkel je het historisch tijdsbesef van kinderen?
- Hoe laat je kinderen historisch denken en redeneren?
- Hoe sluit je in de les aan bij de kerndoelen?
Onderdelen van een lesbeschrijving:
- Algemene gegevens
- Beginsituatie
- Doelstellingen
- SMART formuleren → specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch,
tijdgebonden
- Cognitieve doelstellingen of doelstellingen op vaardigheidsniveau
- Product- of procesdoelen
- Persoonlijke doelstellingen student
- Praktische voorbereiding (materialen, literatuur, bronnen)
- Aanbieding (didactische aanpak/leerlingactiviteiten)
- Lesonderdelen
- Inleiding - kern - afsluiting
- Organisatie
- Tijdsduur
- Achtergrondinformatie (leerinhouden)
- Evaluatie en/of reflectie
- Conclusie
De achtergrondinformatie: Tijd van jagers en boeren
Geschiedenis gaat over mensen: het verleden van de menselijke cultuur.
,De aarde ontstond. Er ontstonden zeeën waarin cellen zich ontwikkelden →
waterdieren → amfibieën → landdieren. Dinosaurussen leefden naast andere
zoogdieren.
De moderne mens (homo sapiens sapiens) is over miljoenen jaren ontwikkeld, stamt af van
de homo erectus en stamt waarschijnlijk uit Afrika. De moderne mens kwam uit Afrika naar
Europa.
De Neanderthalers (ook mensachtigen) leefden tegelijkertijd.
De oudste sporen van bewoning van Nederland komen uit het mesolithicum
(middensteentijd). De oudste menselijke bewoners van Nederland waren waarschijnlijk
Neanderthalers.
Het grootste deel van hun geschiedenis voorzagen mensen in hun onderhoud door jagen
(aas en kleine zoogdieren) en verzamelen (noten, zaden en planten), meestal in kleine
nomadische groepen.
Het leven van de prehistorische jager-verzamelaar:
- Voedzaam menu
- Besteedden weinig tijd aan het zoeken naar voedsel en andere arbeid
- Veel tijd voor ontspanning en ceremoniële bezigheden
- Weinig bezittingen en geen voorraden
- Gebruik van materiaal dat ter plekke voorhanden was
- Levenspatroon aangepast aan de seizoenen
- Groepen van 10 - 50 mensen
- Voedsel was van iedereen
- Ze volgden kudden dieren en woonden in tijdelijke kampementen
- Niet alleen praktische, maar ook symbolische voorwerpen
Einde laatste ijstijd: West-Europa was een toendragebied waar mammoeten en andere grote
dieren leefden. Bewoners waren de Rendierjagers:
- Gebruikten vuursteen, rendiergewei, been en ivoor
- Aten rendieren, poolvossen, vissen en vogels
- Trokken de rendieren achterna
- Werden waarschijnlijk niet ouder dan 50
- Gereedschappen waren eenvoudig maar doeltreffend
- Woonden in tenten gemaakt van dierenhuiden
Overgang naar de huidige, warme tijd: verandering van begroeiing, gemiddelde
jaartemperatuur en neerslag, rivieren werden woeste stromen, zeespiegelstijging.
Daarmee ook overgang naar de agrarische samenleving (Neolithische revolutie): groei van
graan op bepaalde plekken, voorraden aangelegd, bouw van permanente
behuizingen, groepen werden groter → andere taakverdeling en andere leider,
meer materieel bezit.
Bandkeramiekers:
- De eerste boeren in het huidige Limburg
, - Leefden in dorpen in oerbossen op vlakke terrassen met vruchtbare lössgronden, bij
beken en rivieren
- Hout was het belangrijkste bouwmateriaal
- Dorpen van 3 tot 10 huizen (met 9 tot 12 personen) met grote onderlinge afstand
- Aten granen, erwten, linzen, zaden, vruchten, veedieren (bv koeien), dieren van de
jacht (bv herten) en vissen
- Waarschijnlijk geloof in een hiernamaals
Hunebedbouwers (‘Huynen’ → reuzen):
- Leefden vooral in het huidige Drenthe
- Hunebedden werden gebruikt als grafkelder (stenen graven bedekt door een heuvel),
en misschien ook als offerplaats
De eerste steden ontstonden in het Midden-Oosten. Jericho wordt als de eerste
echte stad beschouwd. In Mesopotamië en Egypte ontstonden steden bij rivieren
(vruchtbare omgeving waardoor er tijd was voor handel → specialisatie van
arbeid).
De Soemeriërs (in het huidige Irak) vonden het schrift uit: spijkerschrift. Later ontstond in
Egypte het hiërogliefenschrift.
De eerste stedelijke nederzettingen in Europa ontstonden in het huidige Griekenland:
- Naast graanbouw ook wijn- en olijfbouw
- Vistechnieken verbeterd
- Vondst, ontginning, ontwikkeling van en handel in lood, zilver en marmer
Steentijd/lithicum: steen, hout, been (en koper).
Bronstijd: uitvinding van brons (combinatie koper en tin → vroege
handelsproducten) dmv kennis uit het Midden-Oosten.
Ijzertijd: harder/steviger, moeilijker te bewerken. Ijzererts kon wel uit onze streken komen.
Verbeteringen landbouw, wapens, etc. Wel veel bos gekapt om het te maken.
In de ijzertijd leefden in Nederland de Kelten (Noord-Brabant en Limburg):
- Verbrandden hun doden en deden as en beenderen in urnen
- Leefden vooral van landbouw
Daarnaast leefden er de Friezen (Groningen en Friesland):
- Bouwden op terpen om zichzelf te beschermen tegen de zee
- Leefden vooral van veeteelt en enige akkerbouw
De prehistorie in Nederland eindigt doordat de Romeinen erover schrijven en daarmee de
protohistorie begint.
Jaartallen
Ca. 5 miljard jaar geleden Ontstaan aarde
Ca. 225 miljoen - 65 miljoen jaar geleden Dinosaurussen op aarde