Hoofdstuk 1: Questions
Wat is het verschil tussen sociologische en individuele benadering van menselijk gedrag?
De individuele benadering bekijkt een probleem vanuit individueel perspectief; wat doet, heeft of
kent deze persoon waardoor hij dit probleem heeft. Wat zijn de oorzaken kijkend naar zijn psychische
en fysieke toestand. Sociologische benadering richt zich op de invloed van de omgeving op een
individueel probleem. Niet de interne maar juist de externe oorzaken hiervan. Hierbij wordt gekeken
naar de sociale context: land, stad, gezin, school, cultuur, club, etc.
The sociological perspective is different from the individual perspective not only because it focuses on
social causes of behavior (instead of individual characteristics), but also because it considers collective
outcomes (instead of the behavior of a few individuals).
The sociological perspective instead examines social phenomena.
Verschillende vragen: waarom is John obese? (individueel) waarom stijgt obesitas in de samenleving?
(sociologisch)
The sociological perspective principle:
sociology is the scientific study of social phenomena. This means that, if you want to give a
sociological explanation of human behavior, you need to consider the influence of social contexts and
study the resulting collective human behavior.
Er zijn drie perspectieven om naar de verhouding tussen individueel en sociologische benadering te
kijken.
1. Supplemental perspective
Ze vullen elkaar aan en zijn niet in conflict. Bewijs hiervoor is dat louter de individuele
benadering niet volledig kan zijn, omdat een louter individueel gerichte oplossing ook niet
werkt om het probleem op te lossen. Er is volgens dit perspectief dus een combinatie nodig.
2. Alternative perspective
In deze theorie claimen aanhangers dat er maar 1 perspectief van toepassing is op een
bepaald probleem.
3. Proximate and ultimate causes
Proximate causes zijn factoren die dichtbij het probleem liggen, zoals een slecht zelfbeeld
(individueel) dat zorgt voor slechte eetgewoonten en dus obesitas (consequentie). Maar
ultimate causes zijn de oorzaken van het slechte zelfbeeld. Dat ligt dus achter de proximate
cause en kan dan wel weer sociologisch te verklaren zijn. Bijvoorbeeld slecht zelfbeeld
doordat iemand gepest wordt of thuis geen waardering krijgt.
Verschil tussen micro, meso en macro niveau
Micro is het individu, meso is de directe omgeving van het individu zoals school, werk, cultuur, etc.
en macro is het land waarin iemand woont. Of naties, groepen naties of continenten.
Overeenkomsten en verschillen tussen een sociaal probleem en een sociaal fenomeen
Een sociaal fenomeen en een sociaal probleem hebben beide impact op een grote groep mensen,
alleen is een sociaal probleem ook iets waar die groep zich zorgen over maakt en een fenomeen
doorgaans niet.
,Social problems have a normative dimension: desirable goals or values are threatened, people want
to solve this problem and politicians, policy makers and organizations offer various measures and
interventions to do so. In sociology, social problems are studied as social phenomena, which means
that they are not studied as a normative problem but as a scientific phenomenon of interest.
Understanding social phenomena thereby contributes to understanding and solving social problems.
Beschrijf de drie doelen van sociologie
Beschrijven, uitleggen en toepassen.
Beschrijven wat het probleem inhoudt, uitleggen waar dit vandaan komt en toepassen. Dit kan in de
vorm van een voorspelling over toekomstig sociaal gedrag bijvoorbeeld over criminaliteit, of door
sociale interventies toe te passen.
Leg het verschil uit tussen normatieve en wetenschappelijke vragen
Normatief = vraag die een waardeoordeel bevat
Wetenschappelijk = zonder waardeoordeel. Drie soorten namelijk beschrijvend, theoretisch en
toegepast
Een goede vraag stel je met 4 ingrediënten: het menselijk gedrag waarin je geïnteresseerd bent, de
sociale context, de periode en de populatie.
Beschrijf de betekenis van sociaal en wetenschappelijke relevantie
Wetenschappelijke relevantie maakt dat sociologisch werk relevant is voor het verkrijgen van
sociologische kennis. Sociale relevantie maakt dat het op dat moment relevant is voor een sociale
groep.
Beschrijf hoe privé sociologen verschillen van academisch sociologen
Privé sociologen hebben hun eigen overtuigingen over sociale situaties. Dit heeft betrekking tot
individuele wezens en hun gedachten, waar academisch sociologen een systematische manier van
kennisvergaring hebben, de uitleg hiervan publiekelijk maken en onderwerpen aan kritiek, de
ontwikkeling van andere theorieën en het laten testen ervan.
Academic sociology is the collective knowledge generated by many scholars in an attempt to filter out
inaccurate descriptions of reality and theories that are wrong. Such collective filtering mechanisms
are lacking when we keep our knowledge private.
As private sociologists, we rely on intuition and story thinking. People can easily come up with
descriptions and explanations for certain social phenomena.
In het voorbeeld over dat je je vriend vertelt over de uitkomst van een onderzoek waarvan hij zegt
“ja maar dat wist ik al lang” waarna je vertelt dat eigenlijk het tegenovergestelde waar is, en hij
wederom zegt “ja duh dit is heel logisch”, is sprake van hindsight bias.
Beschrijf hoe cumulative sociological science werkt
Dat houdt in dat eerder gedane observaties, theorieën en resultaten worden meegenomen in huidig
onderzoek. Andermans data wordt gebruikt, niet direct de gehele theorie maar de data van
bijvoorbeeld dus observaties.
,Samengevat
- Het sociologische perspectief verklaart menselijk gedrag in sociale context die individuen
delen en verschilt daarmee van het individuele perspectief.
- Individuen (micro) dele sociale context (meso) zoals buurt, familie, cultuur en wonen in een
land (macro).
- Sociologen bestuderen het wetenschappelijke element van sociale problemen, namelijk het
sociale fenomeen daarachter
- Sociologen vragen wetenschappelijke vragen, geen normatieve vragen
- Het doel van sociologie is om accurate wetenschappelijke beschrijvingen en theoretische
uitleg voor sociale fenomenen te geven en deze kennis toe te passen
- Er zijn drie soorten sociologische vragen namelijk beschrijvend (wat gebeurt er), theoretisch
(waarom gebeurt het) en toegepaste vragen (hoe kunnen we deze kennis toepassen).
,Hoofdstuk 2: Theories
Theories and explanations are the core of science and a key contribution to public understandings of
what is happening in the world
What does a scientific explanation look like?
“It is from the universal statements in conjunction with initial conditions that we deduce the singular
statements” (Popper, 2005)
Universal statements: hypotheses of the character of natural laws > propositions
- statement about the causal relations between two or more concepts
Condition: assumption about the specific setting which relates propositions to observations and
hypotheses
It is helpful to organize what Popper said in a so-called theory schema
(bottom-up)
P. propositions
> Explanation
C. conditions
--------------------------
O. observation
You’d like to explain O, the observation. This is the fact, the pattern. In sociology social phenomenon.
Popper called this the singular statement. Then, the observation is explained by a combination of
propositions and conditions. The propositions and conditions together offer a potential explanation
for the observation as the observation can be logically deduced from propositions and conditions.
This is why this type of explanation is called the deductive-nomological explanation.
Form of explanation of phenomena using propositions and conditions
Voorbeeld
O. on June 13th, people who were outside in Oxford between 10-12 am got wet (W)
P. every time and everywhere it rains (R), people who are outside get wet (W)
C. it rained on June 13nth between 10-12 am in Oxford (R)
Er wordt aangenomen dat overal waar het regent, mensen die dan buiten zijn nat worden. De
observatie in dit geval is dat mensen nat werden op een bepaald tijdstip op een bepaalde plek.
Omdat in de proposition staat dat R altijd tot W leidt en in de conditions staat dat het regende op die
dag en die plek, leidt dat tot W bij de observatie. Deze deductie wordt een syllogism genoemd, daar
kan de observatie logisch afgeleid worden uit de propositie en de omstandigheden.
Hypothesis: testable prediction, derived from theory
Nu werk je inductief, maar deductief zou inhouden dat je begint met een propositie, dan de condities
en vervolgens vorm je een hypothese die je daarna kan testen.
Modus tollens: logic rule which states that if it is hypothesized that A leads to B, and it is observed
that B is not true, then A cannot be true either.
,Theory: coherent set of propositions and assumptions about conditions which can explain certain
phenomena and which generate hypotheses (predictions) on other (yet unobserved and
hypothetical) phenomena.
A useful theory is true and informative
Empirical success > the degree of empirical confirmation of a theory
Truth is a regulative idea, a principle by which we can evaluate the value of theories. The higher the
empirical success of theories, the more useful they are.
Information content is the second regulative idea in the evaluation of theories. The more it can be
falsified, the higher the information content and so the better it is. To increase the information
content, a theory can be made more precise.
Theoretical precision: the degree to which the theory excludes possibilities of what could happen
with respect to a particular case.
You can also improve a theory by increasing the theoretical scope. This means that the theory can be
applied to a wider scope of people or cases.
Useful sociological theories
Sociological theories are not equally useful. The principles by which we can judge the usefulness of a
sociological theory are truth and information. Sociological theories are considered more useful when
(1) they have a higher empirical success and (2) when they have a higher information content; the
theory is more precise and covers a wider range of phenomena.
Deeper explanation: type of explanation in which one proposition is explained by another, more
general proposition
Scope condition: set of conditions to which a certain theory is applicable
Concepts
Concepts are the elements, the building blocks of theories. Common ones in sociology are social
control, values, inequality, culture, role and religion.
- Concepts are abstractions, they refer to a number of specific instances. Some are more
abstract and multidimensional than others.
- Concepts are hypothetical. They are not reality but our ideas about reality.
- Concepts contain categories, attributes.
Concept (also theoretical variable): hypothetical abstraction that contains certain categories
Concepts are hypothetical abstractions that contain certain categories. In order to use concepts in
constructing theories, it is important to be clear about the meaning of the concepts involved. It is
helpful to give a definition to a concept (what do you mean by religion)
It’s best to use definitions that are most commonly used and use clear language and those that are
sufficiently distinctive from definitions of other concepts.
Typology: A way of classifying reality, often done by combining concepts
,Causality:
a. Mensen met kinderen doen gemiddeld genomen minder uren betaald werk dan mensen
zonder kinderen
b. Hoe meer geld er door de overheid wordt besteed aan kinderopvang, hoe meer uren
mensen betaald werken
Overheidsgeld voor kinderopvang
-
Mensen met kinderen
betaald werk
Theory tool
Tool die helpt om een theorie systematisch weer te geven. Drie veel gebruikte vormen zijn het
theorie schema, het conceptueel model en het formeel model.
Conceptueel model: theorie tool waarbij het causaal verband tussen concepten wordt weergeven
Direct causaal verband: bij variabelen x en y heeft verandering bij x een direct effect op y.
Mediation: Een extra variabele die het causaal verband beïnvloedt
Complete mediation: extra variabele Z beïnvloedt X en daardoor dus Y. Zonder Z gebeurt er niks met
X en dus ook niet met Y.
Partial mediation: het effect van X op Y is gedeeltelijk bepaald door Z. Hier beïnvloedt X Y via Z maar
ook op andere manieren. Z is dus niet essentieel voor verandering.
Feedback relation: X heeft invloed op Y, maar als dat zo is heeft Y ook weer invloed op X
Moderation effect: het verband tussen X en Y is afhankelijk van Z.
Nadeel van een conceptueel model is dat er niet te duiden is of het al gaat om een theorie of om een
hypothese. Dat kan je in een theorie schema wel laten zien.
Formal model: theorie tool waarbij theorieën uitgerukt worden in formele taal.
,Hoofdstuk 3: Methods
Methoden
Welke sociologische methoden kan je gebruiken? Hoe moet je kiezen welke je gebruikt (voor- en
nadelen)? Welke elementen kunnen je helpen om je empirische gegevens te evalueren?
- Beschrijf (en gebruik) basis concepten van sociologische methoden
- Beschrijf drie doelen van sociologisch onderzoek
- Beschrijf en gebruik criteria om bewijs van sociologisch onderzoek te evalueren
- Beschrijf verschillende sociologische methoden
Als je een sociaal probleem wil oplossen heb je bewijs nodig voordat je er iets mee kan. Waar halen
sociologen dat bewijs vandaan? > Sociologische observaties. Sociologie is namelijk een empirische
wetenschap. Drie doelen van sociologisch onderzoek zijn:
- Het accuraat beschrijven van sociale fenomenen
- Het testen van hypotheses
- Exploreren/ontdekken
Het beschrijven van een sociaal fenomeen is eigenlijk het beantwoorden van beschrijvende vragen,
dit heet descriptive research. Dit is belangrijk in de sociologie, omdat men vaak denkt dat ze al een
logische verklaring heeft voor een sociaal fenomeen, terwijl hier nog geen empirisch bewijs van is.
Het tweede doel van sociologisch onderzoek, is gerelateerd aan theoretische vragen, hiermee kun je
hypotheses testen. Dit wordt explanatory research genoemd.
Het idee van exploratory research is om nieuwe fenomenen te ontdekken en nieuwe theorieën te
vormen.
Wat zijn criteria die je kan gebruiken om na te gaan of een argument in het onderzoek overtuigend is
in het licht van het empirisch bewijs. Om dit te toetsen kijk je naar drie componenten: concept,
populatie en effect.
Concepten worden ondersteund door meetkwaliteit
Populatie door externe validiteit
Effecten door interne validiteit
Concepten
Meetkwaliteit: dit is een gevolg van twee verschillende aspecten van metingen, namelijk validiteit en
betrouwbaarheid.
Measurement validity > in hoeverre worden er metingen gedaan die de concepten accuraat
beschrijven. In het voorbeeldonderzoek is het key concept smartphone gebruik en educational
performance. Of je metingen valide zijn hangt af van de definitie die je gebruikt voor de verschillende
concepten. Je metingen moeten empirisch bewijs geven voor de definitie die een concept heeft.
Meting wordt ook wel indicator, empirische variabele of proxy genoemd.
Operationalization > vertaling van theoretische variabelen (concepten) naar empirische variabelen
(indicatoren).
,Er wordt onderscheid gemaakt tussen simpele concepten en complexe concepten. Sommige
variabelen kun je makkelijk meten, zoals leeftijd, gewicht en inkomen. Andere dingen zijn minder
makkelijk meetbaar, zoals sociale cohesie, normen en criminaliteit.
Bij een complex concept zijn er twee dingen die de validiteit kunnen belemmeren. Metingen kunnen
namelijk iets anders meten dan de bedoeling is. Ook kan er maar gedeeltelijk gemeten worden wat
het concept is. Wat je hiertegen kan doen is vooraf de dimensies van het concept vaststellen zodat je
zeker weet dat je de juiste dingen meet en dat je alles ervan meet.
Het differentiëren van die dimensies heet conceptualization.
Meetkwaliteit wordt tevens ondersteund door betrouwbaarheid van de meting. Dit houdt in dat de
meting hetzelfde resultaat zou geven als het opnieuw zou worden uitgevoerd. Het is afhankelijk van
het instrument waarmee data wordt verzameld.
Betrouwbaarheid kan verhoogd worden door standardization > je zorgt dat procedures, vragen,
antwoordcategorieën en meetinstrumenten identiek zijn bij iedere observatie.
Populatie
Externe validiteit werpt hier de volgende vraag op: in hoeverre kunnen de bevindingen
gegeneraliseerd toegepast worden op de betreffende populatie? (generalizability)
Population: de gehele groep van cases waarover de onderzoeker een conclusie wil vormen
Biased sample: voorbeeld waarvoor de observaties niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de
populatie (als je bijvoorbeeld een leeftijdsgroep hebt die niet geheel vertegenwoordigd is)
Het moet een representatieve sample zijn die je gebruikt. Die verkrijg je door een probability sample
te nemen waarbij iedere groep evenveel wordt vertegenwoordigd.
Stratified sample: je verdeelt je populatie in subgroepen en neemt dan een sample, waardoor je uit
iedere subgroep vertegenwoordiging hebt.
Effect
Interne validiteit: in hoeverre kan je van je empirische bevindingen afleiden dat er een causaal
verband is tussen X en Y. Naast dat er een link is tussen X en Y, moet er ook sprake zijn van X die
voorafgaat aan Y en dat andere omstandigheden in X ook andere omstandigheden bij Y tot gevolg
hebben.
Dus: er moet een link zijn tussen X en Y, X komt voor Y en niet andersom en verandering bij X leidt tot
verandering bij Y.
Exploratie houdt in dat je observaties gebruikt om theorie te ontwikkelen. Criteria die hierboven zijn
genoemd zijn minder van belang bij exploratief onderzoek, omdat het doel niet is om een hypothese
correct te testen of om een onderzoeksvraag in volledigheid te beantwoorden. Dit is het verschil
tussen de context of discovery en de context of justification. Inductief onderzoek bewijst niet dat een
theorie waar is, dat is het probleem van inductie. Echter, dat is geen probleem als je het combineert
met beschrijvend en uitleggend onderzoek.
Kwalitatief vs. Kwantitatief onderzoek
,Verschillende benaderingen > dingen tellen en vergelijken vs. Methoden waar dit niet belangrijk is.
Of grootschalig (kwantitatief) vs. Kleinschalig (kwalitatief). Of deductief (kwantitatief) vs. Inductief
(kwalitatief).
Kwalitatief onderzoek gaat meer over exploratief onderzoek en kwantitatief onderzoek focust meer
op beschrijven van fenomenen en hypotheses testen. Let the method bet the servant, not the master.
Case study research is een diepte onderzoek van een omvangrijke hoeveelheid informatie over een
klein aantal cases. Bijvoorbeeld een organisatie, criminele bende, school of een buurt. Het is dus niet
toepasbaar voor iedere organisatie, bende, school of buurt maar echt hetgeen dat onderzocht is.
Deze kritiek kan je verwerpen omdat er niet geclaimd wordt dat het onderzoek generaliserend is. Het
is ten slotte gericht op de populatie binnen die ene bende, buurt of school.
Thick description: gedetailleerde beschrijving van personen, hun gedrag, motivaties, sociale
processen en persoonlijke relaties binnen een uitgebreid beschreven casus.
Administrative research is afhankelijk van data van menselijke populaties vanuit instituties zoals
overheden, scholen, ziekenhuizen en andere organisaties. Dit is een rijke bron voor historisch
sociologisch onderzoek naar lange termijn effecten.
Population census: data verzameld over de gehele populatie d.m.v. vragenlijsten die overheden
verstrekken. Dit geeft een hoge externe validiteit. Een gebrek is dat er geselecteerd wordt op
subgroepen die voor sociologen niet altijd relevant zijn, zoals leeftijd en inkomen.
Survey research: vragenlijsten om data te verzamelen
Het verschil met een census is dat de overheid die ontwikkelt en dat het vooral gaat om socio-
demografische gegevens. Vragenlijsten worden ontworpen door onderzoekers waardoor ze zelf
kunnen bepalen welke data ze willen genereren.
Soorten vragenlijsten:
- Repeated cross-sectional survey: iedere vaststaande periode worden deze opnieuw
afgenomen met identieke vragen aan een representatieve sample van steeds dezelfde
populatie.
- Multilevel survey: verschillende meso factoren onderwerpen aan dezelfde vragen. Dus
resultaten van vragenlijsten onder verschillende buurten, bedrijven of clubs vergelijken.
- Panel survey: dezelfde individuen worden ondervraagd.
Big data research: onderzoek waar de onderzoeker ongestructureerde data van internet, digitale
communicatie en digitale traceringen gebruikt (social media, emails, GPS).
Dit kan op grote schaal data faciliteren. Ook gedurende een lange tijd, omdat er geen interval tussen
zit. Gedragsdata, omdat sommige data gedrag bevat, dat kan je afleiden van de online gegevens.
Als je bijvoorbeeld twitter gebruikt, is de data niet representatief voor een gehele populatie.
Expirimenteel onderzoek: onderzoek waarbij de onderzoeker condities manipuleert voor een aantal
deelnemers maar niet voor iedereen en dan de resultaten vergelijkt om het effect van het verschil te
toetsen.
Expirimenten kunnen een hoge interne validiteit hebben.
Ze kunnen ook spuriousness uitroeien (een externe factor die een verband verklaart)
, WEIRD people: typische participanten in expirimenten zijn: westers, opgeleid, geïndustrialiseerd, rijk
en democratisch. Zij zijn niet representatief voor de gehele populatie. (western, educated,
industrialized, rich and democratic).
Replication: redoing studies on the same topic, theory or hypothesis using different data, methods or
measures.