Werken met ontwikkelingsleeftijden
Hoofdstuk 1: De ontwikkelingsbenadering
Niveaudenken helpt ons om af te stemmen op de mogelijkheden én de onmogelijkheden van
de persoon.
1.1 Ontwikkeling
Ontwikkeling: Systematische en blijvende veranderingen in het individu die optreden tussen
de conceptie en het overlijden.
Bij mensen met een verstandelijke beperking gaat de lijn van ontwikkeling die ze doorlopen
in principe hetzelfde als bij mensen zonder beperking, alleen dan wat langzamer.
1.2 Verstandelijke ontwikkeling
Verstandelijke ontwikkeling: De ontwikkeling van het denken (waarnemen, geheugen,
aandachts, begripsvorming, taal en abstractie).
Jean Piaget ging ervan uit dat kinderen in hun cognitieve ontwikkeling allemaal dezelfde
universele stadia doorlopen:
1. De sensori-motorische periode (0-2 jaar)
In deze periode is ‘denken’ nog gelijk aan ‘doen’. Er is vooral sprake van reflexmatige
activiteit, oftewel ‘grijpen is begrijpen’.
2. De pre-operationele periode (2-7 jaar)
In deze periode is het denken statisch, logische denkstrategieën ontbreken nog. Het
kind kan een probleem maar vanuit één invalshoek bekijken. Kinderen halen in deze
fase fantasie en realiteit nog door elkaar. Kenmerkend voor het denken in deze
periode is het egocentrisme, ofwel het denken vanuit het eigen perspectief.
3. De concreet-operationele periode (7-11 jaar)
Kinderen kunnen in deze periode logisch denken, door deze logica kunnen ze ook
voorspellen wat er in een situatie zou kunnen gebeuren.
4. De formeel-operationele periode (11 jaar en ouder)
In deze fase komt het abstract logisch denken tot ontwikkeling. Er kan nagedacht
worden over situaties en problemen los van de eigen ervaring.
De volgorde waarin kinderen deze stadia doorlopen is voor allemaal gelijk. De snelheid
waarmee ze dat doen is afhankelijk van de aanleg en omgeving van het kind.
1.3 Verstandelijke ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking
Bij mensen met een verstandelijke beperking duren de fases wat langer, maar ze doorlopen
wel dezelfde. De mate van verstandelijke beperking kan worden weergeven in IQ-scores,
deze worden gekoppeld aan bepaalde ontwikkelingsleeftijden volgens Piaget:
- Diep/zeer ernstig verstandelijk beperkt: IQ beneden 20/25, ontwikkelingsleeftijd
beneden 1,6 à 2 jaar, sensori-motorisch.
- Ernstig verstandelijk beperkt: IQ 20/25 tot 35/40, ontwikkelingsleeftijd 1,6 à 2 tot 4
jaar, pre-operationeel.
- Matig verstandelijk beperkt: IQ 35/50 tot 50/55, ontwikkelingsleeftijd 4-7 jaar, pre-
logisch.
- Licht verstandelijk beperkt: IQ 50-70, ontwikkelingsleeftijd 7-12 jaar, concreet-
operationeel (logisch).
1
,Volgens de tabel bereiken mensen met een verstandelijke beperking in principe dus nooit de
formeel-operationele periode, waarin abstract denken mogelijk wordt.
1.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
Verstandelijk functioneren: Zegt iets over het kunnen van een persoon.
Sociaal-emotioneel functioneren: Zegt iets over het aankunnen. Bij het sociale gaat het
over de interactie met de omgeving, met de ander. Bij het emotionele gaat het over de
beleving van het individu, over zijn gemoedstoestand en gevoel.
Een van de meest toonaangevende modellen van het sociaal-emotionele ontwikkeling werd
ontwikkeld door Dosen (2005):
1. Eerste adaptatiefase (0-6 maanden):
Adaptatie betekent aanpassen. In de eerste adaptatiefase is een baby dan ook
voornamelijk bezig zich fysiek aan te passen aan zijn nieuwe omgeving, namelijk de
wereld buiten de baarmoeder. Er is nog geen sprake van objectpermanentie (weg
is weg).
2. Eerste socialisatiefase (6-18 maanden):
In deze periode staat het hechtingsproces tussen kind en verzorgers en het
opbouwen van een basale emotionele veiligheid centraal. Een eerste interesse in de
omgeving, materialen en leeftijdsgenootjes begint hier.
3. Eerste individuatiefase (18-36 maanden):
Het kind wordt zelfstandiger en mobieler. Autonomie en individuatie staan hier
centraal.
4. Eerste identificatiefase (3-7 jaar):
Er is sprake van een egovorming en het kind gaat zich identificeren met de ouder
van de eigen sekse. Het kind haalt fantasie en werkelijkheid nog door elkaar. Het
eigen lichaam is het centrum van de wereld en het kind voelt zich almachtig.
5. Realiteitsbewustwording (7-12 jaar):
Het kind gaat logisch denken, er komt inzicht in oorzaak- en gevolgsrelaties en
daardoor gaat het kind rekening houden met reële situaties. In deze periode gaat het
kind zich meten aan anderen op het gebied van lichamelijke capaciteiten. Een gevoel
van competitie dient zich aan.
1.5 Sociaal-emotionele ontwikkeling bij mensen met een beperking
In het sociaal-emotionele opzicht is de ontwikkeling bij mensen met een beperking extra
kwetsbaar. Deze ontwikkeling blijft dan ook vaak achter bij de verstandelijke mogelijkheden.
Hoofdstuk 2: 0 tot 12 maanden
2.1 De ontwikkeling van 0 tot 12 maanden
Een kindje heeft uiterlijke kenmerken die bij volwassenen gevoelens van vertedering en
zorgzaamheid oproepen, zoals een relatief groot hoofd en grote ogen. Ook wat betreft het
gedrag van de baby roept dit bij de ouder van nature verzorgend en koesterend gedrag op.
Dit soort mechanismen zorgen ervoor dat ouder en kind volledig op elkaar afgestemd raken,
ze vormen een eenheid.
Symbiose: Een eenheid.
2
,Een pasgeboren baby beleeft zijn lichaam nog niet als een geheel. Inwendige en uitwendige
prikkels lopen door elkaar heen. Het kind kan niet onderscheiden waar ze vandaan komen.
2.2 Wat betekent dit voor de ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking?
2.2.1 Emotioneel welbevinden
Voor personen die functioneren op het niveau van 0-1 jaar wordt het emotioneel
welbevinden voor een heel groot deel bepaald door het lichamelijke welbevinden. Verder
wordt een gevoel van emotioneel welbevinden bepaald door de mate waarin een persoon
een gevoel van basisveiligheid en vertrouwen ervaart. Volgens de gehechtheidstheorie
van Bowlby is het de ervaring dat verzorgers voorspelbaar en beschikbaar zijn, je behoeften
kunnen inschatten en vervullen, wat tot stand kan komen.
Als je wilt werken aan emotioneel welbevinden van een persoon met niveau van 0-1 jaar dan
is het belangrijk je te realiseren dat cliënten op dit niveau zichzelf nog niet (volledig) als
afzonderlijk persoon ervaren. Zij voelen zich nog één met ook jij als begeleider. Ze kunnen
dus snel je emotie gaan weerspiegelen.
2.2.2 Interpersoonlijke relaties
Mensen die functioneren op een belevingsniveau van dat van een baby hebben net als ieder
ander de behoefte aan de ervaring van intimiteit. Ze hebben alleen een minder uitgebreid
scala van mogelijkheden om dat te ervaren/tot stand te brengen. De natuurlijke reactie die
een baby oproept hebben veel mensen niet in het contact met iemand met een
verstandelijke beperking. Om daar bewust bij stil te staan is het volgende ezelsbruggetje er
een om in het achterhoofd te houden: “De luisterafstand in meters is gelijk aan de leeftijd in
jaren. Dit gaat op tot een ontwikkelingsleeftijd van vier jaar (Grewel)”. Iemand van 1 jaar kan
luisteren over 1 meter en iemand van 2 jaar heeft een luisterafstand van 2 meter etc.
2.2.4 Lichamelijk welbevinden
Bij mensen met een ontwikkelingsleeftijd van 0-1 jaar is er vaak veel meer aan de hand dan
alleen maar een verstandelijke beperking. Het merendeel van deze mensen heeft
bijvoorbeeld ook ernstige beperkingen aan hun gezichtsvermogen, of hoort slecht of er is
sprake van epilepsie en beperkingen in de motoriek. Wanneer mensen immobiel zijn,
ontstaan vaak weer andere problemen zoals doorligplekken, huidschimmels of een slechte
stoelgang. Dit is extra vervelend omdat bij mensen met een ontwikkelingsleeftijd van 0-1 jaar
de belevingswereld, nog veel meer dan bij ieder ander, wordt bepaald door lichamelijke
sensaties.
2.2.5 Zelfbepaling
Een cliënt leren kennen door goed te kijken en systematisch te observeren is een ingang tot
het verbeteren van de levenskwaliteit. Want zelfbepaling is nog steeds een belangrijk begrip,
ook bij mensen die niet kunnen laten uiten wat ze het liefste willen, iedereen heeft namelijk
voorkeuren. Door het gedrag van iemand te observeren kom je er achter wat iemand wel en
niet wilt. Ook is het belangrijk om bij een cliënt regelmaat te behouden. Als je iemand
verzorgt en je moet een handeling doen die voor de cliënt als ‘vervelend’ ervaren wordt, kan
je niet uitleggen dat het na 1 minuut voorbij is en het daarna beter wordt, want cliënten met
zo’n laag ontwikkelingsniveau begrijpen de taal niet. Wanneer er regelmaat zit in bepaalde
handelingen weet de cliënt uiteindelijk zelf waar hij aan toe is. Hierbij staat voorspelbaarheid
en geduld centraal. Met als gevolg dat de cliënten ook minder angstig worden.
3
, OL Emotioneel Interpersoonlijke Persoonlijke Lichamelijke Zelfbepaling
welbevinden relaties ontwikkeling welbevinden
0-1 Beleving Luisterafstand Ervaring, Geheel Afhankelijk
Baby grotendeels max 1 meter. activiteit is afhankelijk van
door lichaam ook hier een van begeleider
bepaald. Contact met name basisbehoefte opmerkzame om signalen
via aanraking begeleider op te pikken
Cliënt Verzorgingsm
kunnen Interesse in omenten Uiterlijke Cliënt krijgt
‘lezen’ is leeftijdsgenoten kunnen ook verzorging en pas regie als
essentieel van een paar activiteiten persoonlijke begeleiders
voor maanden. Geen zijn hygiëne zijn hem kunnen
basisveilighei interactie ook hier van ‘lezen’
d. groot belang.
Stabiliteit en Voorspelbaar
continuïteit in heid en
team zeer handelingen
belangrijk. rituelen in
verzorging
Één met geven
omgeving veiligheid
Hoofdstuk 3: 1 tot 3 jaar
3.1 De ontwikkeling van 1 tot 3 jaar
In deze periode leert een kind een heleboel vaardigheden. De peuter kan gaan leren
‘denken’ over dingen die op dat moment niet zichtbaar aanwezig zijn. Symbolen, zoals
woorden of gebaren, kunnen een betekenis hebben of naar iets verwijzen. Het lichaam gaat
dienen als een instrument waar het kind van alles mee kan. Het kind krijgt taal tot zijn
beschikking, daarmee kan hij aangeven wat het wil en over enige afstand communiceren. Dit
allemaal samen leidt er toe dat het kind ‘grenzen’ ontdekt. Grenzen tussen zichzelf en zijn
omgeving. Hij ontdekt dat hij losstaat van andere mensen en dingen (een baby ziet zichzelf
als één met zijn omgeving (een symbiose)). De peuter kan zélf dingen en wilt zélf dingen.
Het kind kan zich nog niet verplaatsen in het perspectief van de ander (egocentrisch
denken). De peuter gaat ervan uit dat iedereen hetzelfde standpunt heeft als hij. Het gaat er
dan ook vanuit dat wat er concreet is, niet hoe of waarom het er gekomen is. Het kind kan
bijvoorbeeld een ander pijn doen, zonder daar zelf van te schrikken. Het voelt zelf namelijk
op dát moment geen pijn, dus kan het zich moeilijk voorstellen dat pijn bestaat. Laat staan
dat het zich kan inleven in de pijn van een ander.
Het kind herkent nog geen samenhang, maar gaat af op losse associaties, losse
fragmenten. Begrippen als ‘straks’, of ‘morgen’ passen niet bij de beleving van het kind, die
nog echt over het ‘hier en nu’ gaat.
De peuter heeft nog geen ‘geïnternaliseerd geweten’, de ander moet nog op de rem
trappen, die heeft het kind zelf nog niet tot zijn beschikking.
4