What to know… CCT1a -10 november ’10
1. Communicatie
- De student kan aangeven wat communicatie is. Hij kent de begrippen interpersoonlijke
communicatie, massacommunicatie en intrapersoonlijke communicatie.
o Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die
zich van elkaars onmiddellijke of gemediëerde aanwezigheid bewust zijn. Deze
informatie wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en
geïnterpreteerd.
o Interpersoonlijke communicatie = mensen in elkaars nabijheid(tussenmensen)
o Massacommunicatie = communicatie loopt altijd via een medium, voor iedereen
toegankelijk(krant, radio, televisie, internet, ezv).
o Intrapersoonlijke communicatie = In jezelf/denken. (gek zijn als je het te vaak
doet)
- De student kent het verschil tussen inhouds- en betrekkingsniveau.
o Inhoudsniveau = de letterlijke inhoud (just the inbox)
o Betrekkingsniveau = alles wat aangeeft hoe de inhoud moet worden opgevat
(meaning)
- De student kan aangeven waarom mensen communiceren. (Biologische motieven,
transactie, behoefte aan aandacht, zelfbeeld, interpersoonlijke motieven, indeling
Schutz.)
o Biologische motieven = alle niet-sociale motieven, al leiden ze wel tot sociale
interactie (Maslow)
o Transactie; elk contact tussen mensen houdt een ruil in
o Behoefte aan aandacht; mensen kunnen niet zonder communicatie/zijn niet zonder
communicatie
o Het zelfbeeld berust op communicatie
o Interpersoonlijke motieven = afhankelijkheid, agressie, aandacht en
ondersteuning van het zelfbeeld
o Indeling Schutz: erkenning, invloed en genegenheid.
Binnen of buiten – de mate waarin men elkaar als persoon erkent
Boven of onder – de invloedsverdeling tussen de betrokkenen
Dichtbij of veraf – de genegenheid die al dan niet over en weer wordt
getoond
- De student kent de verschillende modellen van communicatie
o Zender Boodschap/reactie Ontvanger
o Kanaalruis
o Selectieprocessen;
Selectief uitzenden (situatie gebonden)
Selectieve kennisname(kan niet alle boeken,kranten lezen. Niet alle tv
programma’s, internet paginas kijken)
Selectieve aandacht(oog kan 5 miljoen eenheden per seconde
aan,binenkomende informatie wordt opgeslagen in KTG, slaap en
honger beinvloeden onze aandacht)
Selectieve waarneming (iedereen neemt iets anders waar dan die ander
[vooral iemand van andere cultuur])
Selectief onthouden (Verdringin: kwijt raken wat we niet prettig vinden)
, Selectief aanvaarden (‘roken is toch niet zo erg als andere drugs
gebruiken’)
Selectief over dingen praten (situatie gebonden)
2. De taal van het lichaam
- De student kan aangeven wat lichaamstaal is
o Non-verbale communicatie (70% v.d. communicatie)
- De student kent de belangrijkste functie van lichaamstaal
o Gevoelens uiten (7% in woorden, 38% met de klank v.d. stem en 55% door
gezichtsuitdrukkingen)
o Waarheid
- De student kent de functies van non-verbale communicatie
o Aanvulling van de boodschap
o Benadrukking van de boodschap
o Vervanging van de boodschap
o Regeling van het gesprek
o Terugkoppeling of feedback
- De student kent de verschillende soorten lichaamstalen
o Erkenning
o Invloed
o Genegenheid
3. De dragers van non-verbale informatie
- De student kan de invloed van het uiterlijk in relatie met communicatie aangeven
o Geslacht, leeftijd
o Endomorf (kort, dik) – gemoedelijk, gezellig
Ectomorf (mager, pezig) – gevoelig, introvert, serieus en precies
Mesomorf (krachtig, gespierd) – lichaamskracht, doortastendheid, roekeloosheid,
opvliegendheid en zelfvertrouwen
o Lengte - overwicht
- De student kent de invloed van lichaamshouding en lichaamsbeweging t.o.v.
communicatie
o Dominantie- onderdanigheid
o Genegenheid- afkeer
o Gespannenheid- ontspannenheid
o Manier van lopen
o Embleemgebaren –V van victorie
o Status, sekse en herkomst
- De student kent het belang van gezichtsuitdrukking in de communicatie
o 55% v.d. communicatie
o geluk- blijdschap
o verbazing
o angst- verdriet- lijden
o boosheid- vastberadenheid
o afkeer- minachting
o Oogcontact
(H)erkenning, invloed en genegenheid
Des te meer knipperen – des te minder geïnteresseerd
, - De student kan de invloed van de stem aangeven binnen de communicatie
o Stem(ming)
o Geluidssterkte, toonhoogte, duidelijkheid, stemkwaliteit, melodieusheid,
eentonigheid, spreeksnelheid, ritme en wisselingen in deze aspecten
o klemtoon
- De student kent de invloed van aanraken en nabijheidgedrag t.o.v. communicatie
o Meest primitieve vorm van communicatie = aanraking
o Behoefte om aan te raken én aangeraakt worden
o Genegenheid – agressie en overheersing
o Territorium
o Intieme zone (0-45 cm)
Persoonlijke zone (45-120 cm)
Sociale zone (120-360 cm)
Publieke zone (360-750+ cm)
- De student kan de relatie ruimtelijke oriëntatie en communicatie aangeven
o Plaats aan tafel
o Naast elkaar liever dan tegenover elkaar – minder contact
o Verschil tussen mannen en vrouwen – vrouwen zoeken sneller contact, zijn meer
gewend aan aanraking, gaan sneller naast iemand zitten dan tegenover
5. Communicatiepatronen
- De student weet wat communicatiepatronen zijn
o Herkenbare situaties, het gevoel dat je weet hoe het afloopt
o Sociale programmering (handen schudden)
Communicatiewetten = kan niet weerlegd worden (men kan niet niet
communiceren)
Communicatieregels = regelmatigheden (non-verbale informatie
wordt bij tegengestelde informatie als de meest ware ervaren)
Communicatiepatronen = reeksen interacties, in hoge mate
voorspelbaar
- De student kent de functies van communicatiepatronen
o Ze maken communicatie mogelijk
o Ze maken integratie van het individu met de sociale omgeving mogelijk
o Ze zijn een voorwaarde voor de ontwikkeling van mentale processen
o Ze bevorderen de regulering van gedrag
- De student kent de standaardreacties, de bouwstenen van communicatiepatronen
o A – onderwerp B – zelfde onderwerp
o Gebaren spiegelen
o Als A kortere of langere zinnen maakt, doet B dat ook
o Woordgebruik en/of accent overnemen
o (Imitatie en wederkerigheid; imitatie is de reactie gelijk aan de actie, bij
wederkerigheid is hij gelijkwaardig – langzamer en bewust)
- De student kent een aantal communicatiepatronen (Berne, transactionele analyse en
Watzlawick)
o Defensieve communicatie (voelt zich aangevallen, tegenaanvallen)
o Vrij(st)ersdans – opeenvolging van gedragingen op seksuele aard
o ‘Na- u’ – onbekende situatie jezelf verloochenen en andere ophemelen
(overdreven)