Zorgthema 8 – Spijsveteringsfuncties
Mond -> vertering door kauwen en mengen met speeksel
Slokdarm -> transport
Maag -> maagzuur schakelt micro-organismen uit, eiwitvertering
Dunne darm -> verteringssappen uit lever en pancreas toegevoegd, voedingsstoffen opname
in het bloed
Dikke darm -> voedsel indikken en bewerkt door bacteriën -> ontlasting
1. Klinische aandachtspunten
1.1 Voedselinname
Voedselinname: het eten of op een andere manier
innemen van voldoende voedingsstoffen, valt onder
de basiszelfzorgfuncties.
Factoren van belang bij zelfzorg voedselinname:
- Helder bewustzijn
- Mobiliteit
- Hongergevoel
- Intacte slikreflex
Calorieën: energetische waarde van voedsel. Man 2500/dag, vrouw 2000/dag.
Voedingsstof (nutriënt): elk molecuul dat op enige wijze door het lichaam opgenomen en
nuttig gebruikt kan worden.
- Macronutriënten: brandstoffen leveren calorieën
o Koolhydraten (leveren glucose, voorkeursbrandstof)
o Vetten (reservebrandstof en bouwstof: essentiële vetzuren)
o Eiwitten (bouwstof en reservebrandstof)
- Micronutriënten
o Mineralen
o Vitamines
Schijf van 5:
- Groente en fruit
- Brood, granen, aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten
- Zuivel, vleeswaren, vis, ei, vleesvervangers en peulvruchten
- Margarine, olie, boter en vet vlees
- Dranken
Functiestoornissen met betrekking tot de voedselinname:
- Te ziek om te eten
- Psychosociale problemen (anorexia, eetverslaving)
- Misselijk/braken
- Obesitas
, 1.2 Afbraak en vertering
Enzymen: worden gebruikt om de voedingsstoffen te splitsen.
- Eiwitten -> aminozuren
- Koolhydraten -> enkelvoudige suikers (monosachariden)
- Vetten -> glycerol en vetzuren
Afbraak en vertering: het zodanig klein maken van het ingenomen voedsel dat dit
opgenomen kan worden in het bloed.
Mond:
Speeksel: water, slijm, amylase (zetmeel splitsend enzym) en lysozyme (schakelt bacteriën
uit). Per dag 1-1,5L productie.
Maag: tijdelijke opslagruimte met een wand van krachtige spieren.
Maagsap: per dag 2L productie, pepsinogeen, slijm (bescherming maagwand), intrinsieke
factor en zoutzuur (dood bacteriën). pH van 1-3.
Pepsinogeen: onder invloed van zoutzuur omgezet in pepsine.
Pepsine: eiwitafbraak.
Zoutzuur: schakelt micro-organismen uit.
Gastrine: wordt door het onderste deel van de maag geproduceerd en stimuleert de
klieractiviteit in de rest van de maag.
Dunne darm: in het duodenum worden gal en pancreassappen gemengd met de voedselbrij.
Gal: product vanuit de lever, wordt in de galblaas opgeslagen, emulgeert de vetten.
Bilirubine uit gal wordt omgezet in de bruine kleur van de ontlasting.
Voedsel in dunne darm -> secretine -> stimulering afgifte pancreassappen (1-2L/dag).
Pancreassappen:
- Bicarbonaat: zure maaginhoud te neutraliseren
- Amylase: afbreken zetmeel tot maltose
- Eiwit splitsende enzymen: lange ketens in stukken knippen
- Lipase: splitsen van vetten in glycerol en vetzuren
Dikke darm: voedselresten, deels kan dit nog afgebroken worden. Indikken voedselbrij.
Darmflora: bacteriën die vezels, zetmeel, suikers en eiwitten als voedsel gebruiken.
Maakt ook vitamine B en K aan.
Voorbeelden functiestoornissen met betrekking tot de afbraak en vertering:
- Galwegobstructie: voedingsstoffen kunnen minder goed opgenomen worden.
- Acute/chronische pancreatitis: pancreasenzymen tasten eigen weefsel aan.