IPO 1B
Hoofdstuk 5: neurobiologische achtergronden van opvoeding
- Historische achtergronden
Technieken om hersenactiviteit te meten in de loop der 20 e eeuw ontwikkeld: EEG en fMRI.
+ EEG (elektro-encefalografie)(jaren 30): meet elektrische activiteit hersenen (grote groepen
hersencellen communiceren en produceren daarbij elektriciteit. Dit wordt gemeten door
elektroden die in een soort badmuts op het hoofd zitten. Effectief voor meten veranderingen
hersenactiviteit, minder effectief voor meten welke hersengebieden actief zijn.
+ fMRI (functionele Magnetic Resonance Imaging) (jaren 60): meet activiteit in hersengebieden.
Actieve gebieden → zuurstofrijk bloed → magnetische eigenschappen → magneet in fMRI.
Gemeten in BOLD-respons (verhouding zuurstofrijk en zuurstofarm bloed). Nadeel: duurt enkele
seconden: veranderingen over tijd zijn minder goed te registreren.
+ Ook werden in de 20e eeuw hormonen ontdekt.
- Empirisch onderzoek
+ EEG-onderzoek
o Baby’s en kinderen: Veel gebruikt omdat fMRI te ingrijpend is. Wordt veel gebruikt bij
meten cognitieve en emotionele toestand kind & informatieverwerking. Veelal gericht op
normale (wanneer kunnen kinderen hun moeder herkennen) of juist erg afwijkende
ontwikkeling (verschillen autisme en niet-autisme). Onderzoek gedaan naar depressie bij
moeder en effect op kind → meten in frontale asymmetrie in cortex. Bij volwassenen zorgt
frontale asymmetrie (rechter sterker) voor approach-withdrawal motivatie. Toenadering:
linker sterker. Bij baby’s en peuters met depressieve moeder OF onveilige gehechtheid:
sterkere rechterhelft.
Voor gehechtheid ook onderzoek in Roemeense weeshuizen. Daar wel lichamelijk
goed verzorgd, maar geen band met vaste verzorgster. Zonder duurzame band
met ouder → minder snelle golven EEG → achterblijvende hersenontwikkeling /
ADHD. Gelukkig (deels) omkeerbaar. (corticale hypo-arousal (minder sterke reactie
van brein op gezichten) bij kinderen weeshuis sterk, bij kinderen uit weeshuis in
pleeggezin veel minder sterk)
o Volwassenen: Er zijn effecten van gehechtheid op hersenactiviteit gevonden:
Angstig-vermijdend gehecht? Bij negatieve info sterkere late positive potential
(meer aandacht).
Ambivalent meer toenadering vrolijke filmpjes (linkse asymmetrie), vermijdend
minder. Beide sterkere terughoudendheid bij angstige filmpjes.
Met EEG is bewezen dat ouders eigen kind als prioriteit stellen. Verwaarlozende
moeders lieten geen verschil zien in hersenactiviteit bij foto’s van verdrietige en
blije kinderen, niet-verwaarlozende moeders wel. Ook Late Positive Potential was
lager bij deze mensen (minder aandacht voor de foto’s).
o Oxytocine: zowel hormoon als neurotransmitter, komt uit de hypothalamus. Hormoon als
het door het bloed gaat (langzame route). Neurotransmitter als het gaat over hersenen
waar die impulsen in de zenuwcellen overbrengt (snelle route).
Oxytocine speelt een belangrijke rol bij de bevalling. Daarna: het verlaagt stress en
zorgt voor meer liefdevol en zorggedrag naar het kind bij moeders. Bij vaders stijgt
het oxytocineniveau juist als het met het kind speelt. Oxytocine komt door het
spelen of het knuffelen met het kind, maar versterkt ook het stimulerend spel of
, de wil om te knuffelen met het kind. Dit blijkt uit een studie waarin vader-
kindinteractie is bestudeerd. Daarbij daalt ook het testosteronniveau.
o Om sensitief te reageren, moet het signaal waargenomen en juist geïnterpreteerd
worden. Door oxytocine toe te dienen, reageren mensen minder met afkeer
(amygdala) en meer met empathie (insula en frontale gyrus). Daarnaast verhoogt
het het plezier van het luisteren naar een lachende baby.
Ten slotte meer gedifferentieerde reacties op huilen (bij vertellen ziekte of
verveling). Negatief gevolg van oxytocine is het tend-and-defend gedrag (afkeer
naar outgroup). Toedienen van oxytocine helpt niet bij iedereen: het helpt niet bij
mensen die zelf in het verleden negatieve dingen hebben meegemaakt in de
opvoeding. Verklaringen: 1. Groter gedeelte van de wereld is outgroup. 2. Door
ervaringen in het basale oxytocinesysteem beïnvloedt → gen-expressie veranderd.
(HPA-as beïnvloedt dus cortisol werkt anders)
- Cultureel-vergelijkend onderzoek: een uitstapje naar ratten, schapen en woelmuizen
+ Ratten zijn pas geïnteresseerd in pups aan het einde van de draagtijd, behalve als het
regelmatig wordt blootgesteld aan pups of er oxytocine werd toegediend. Ook bij
schapenadoptie oxytocine nuttig.
+ Prairiewoelmuizen monogaam, bergwoelmuizen niet. Bij Prairiewoelmuizen oxytocine
aanmaak bij paring, paring niet meer nodig bij oxytocine toedienen. Bij hen zitten
oxytocinereceptoren vooral in de beloningsgebieden van de hersenen (bij mensen ook). Bij
bergwoelmuizen niet.
- Toekomst: NIRS
Near Infrared Spectroscopy. Zuurstofarm en zuurstofrijk bloed (net als fMRI) meten met licht
(kaatsen licht op andere golflengtes terug. Minder ingrijpend dan fMRI, kan vanaf moeders
schoot. NIRS en EEG vullen elkaar aan en kunnen ook tegelijk.
- Ten slotte
In de toekomst kan er hopelijk meer bekend worden over de relatie tussen hersenactiviteit en
gedrag; dat gebeurt nu nog alleen apart van elkaar.
Hoofdstuk 6: Genetische aanleg en pedagogische omgeving
- Nature of nurture is altijd een groot debat geweest. Ouders denken vaak bij het eerste kind veel
invloed nurture, met tweede kind veel invloed nature. Bij nurture speelt culturele transmissie en
de gedeelde & unieke omgeving een rol.
+ Nature en nurture versterkt elkaar door (1) assortive mating (soort zoekt soort), (2) correlatie
tussen genen en omgeving (genen en omgeving niet onafhankelijk, kind kiest omgeving die bij
hem past, kind roept reacties op bij omgeving), (3) interactie tussen genen en individu
(boekenkast geen zin bij geen boekenwurm) en (4) sociale interactie (veel omgaan met familie).
- Historische achtergrond: de reputatie van genetisch onderzoek
o Galton: eerste gedragsgeneticus: reputatie mensen (als leider, veel betekend voor
wereld) Hieruit haalde hij dat reputatie erfelijk belangrijk was en omgeving minder
invloed zou hebben. Problemen: alleen mannen + geen onderscheid genen en
omgeving.
o Later: veel gebruik gemaakt van tweelingen (mono- en dizygote)
o Tegenwoordig: moleculaire genetica (Mendel). Later ontdekking structuur DNA
(chromosomen) Maar 0.2% van DNA verschilt tussen personen (= polymorf).
- Empirisch onderzoek
+ Judith Harris: opvoeding heeft niet veel effect op het kind.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lingermarieke. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.