Ontwikkeling in vogelvlucht.
Deel 1 theoretici over het kind.
2. Invloedrijke theoretici over de menselijke ontwikkeling
1 Locke
John Locke De invloed van de omgeving
Hij zag het kind als mini-volwassene en stelde dat het kind fundamenteel (de
basis) anders is dan de volwassene. Locke is de grondlegger van de gedachte dat
het kind zich ontwikkelt door de invloed van de omgeving. De ontwikkeling
verloopt volgens hem vooral door middel van leren.
Lockes kernbegrippen:
Associatie, repeteren, imiteren en leren via modelgedrag, belonen en straf.
Locke zegt dat kinderen van nature goed noch slecht zijn.
De ontwikkeling van het kind vindt plaats via leren, waarbij associëren, repeteren
en imiteren de belangrijkste vormen van leren zijn. Als belangrijkste doel van de
opvoeding ziet hij zelfcontrole. Hij is tegen lichamelijke straffen, dat breekt
volgens hem de geest. Loven en vleien zijn volgens hem de beste beloningen.
Associatie = het geleerde toepassen in een bekend patroon.
Repeteren = zorgen dat je iets gaat doen door het vaak te oefenen.
Imiteren = iemand nadoen.
Loven = iemand eren door prijzende dingen te zeggen.
Vleien = overdreven vriendelijk of lief doen.
2 Rousseau
Jean-Jacques Rousseau Het natuurlijke zijn van de mens
Rousseau is de vader van de ontwikkelingstheoretici die rijpen als tegenpool van
leren hoog in de vaandel dragen. Hij wordt gezien als de grondlegger van de
pedagogiek. Naar de mening van Rousseau is de mens van nature goed.
Rousseau zegt; kinderen hebben hun eigen gevoelens en gedachten, ze zijn geen
lege vaten die gevuld moeten worden. Ze ontwikkelen zich volgens het plan van
de natuur. De opvoeding moet kindgericht zijn, het kind moet centraal staan, niet
de behoeften en denkwijzen van de volwassene.
Rousseau noemt twee uitgangspunten die door de meeste hedendaagse
ontwikkelingspsychologen als fundamentele kenmerken van de kinderlijke
ontwikkeling worden gezien:
1. De ontwikkeling verloopt volgens een innerlijke, biologische tijdtafel,
2. De ontwikkeling verloopt volgens een aantal stadia waarin het kind de wereld
op verschillende wijzen ervaart.
3 Darwin
Charles Darwin De evolutietheorie
Uit zijn onderzoekingen concludeerde hij dat de toen geldende theologische visie
,op het ontstaan van het leven van platen, dieren en de mens onjuist was. De ene
soort was uit de andere voortgekomen als resultante van interactie met de
omgeving of in reactie op de eisen van die omgeving. Er is een strijd om het
(voort)bestaan, een strijd om de meest geschikte: de struggle for life. Wat blijft
voortbestaan is dus afhankelijk van die eigenschappen die toevallig de beste
aanpassing aan de leefomstandigheden betekenen. Over talloze generaties
blijven slechts die soorten bestaan die zich het beste aan hun omgeving
aanpassen. Dit is het proces van natuurlijke selectie. Darwin geloofde dat de
natuurlijk selectie niet alleen voor lichamelijke eigenschappen geldt, maar ook
voor gedragingen. In de loop van de evolutie hebben volgens hem ook het
denken en sociaal gedrag een natuurlijk selectie ondergaan.
Centraal in de evolutieleer staat het begrip instinct. Dit is een aangeboren
gedragspatroon. Het wordt in eerste instantie opgeroepen door een specifieke
externe stimulus. Instincten kunnen uit simpele reflexen (automatische
gedragsketens) bestaan, maar ook complexer zijn.
De strategieën voor overleven zijn benoemd als fight ad flight.
4 Pavlov/Watson/Skinner
Ivan Pavlov, John Watson & Burrhus Skinner ontwikkeling door leren
De leertheorie is de belangrijkste exponent van het denken over het belang van
de omgeving voor de ontwikkeling van het kind, het belang van leren.
Pavlov ontwikkelde het begrip klassiek conditioneren.
Klassiek conditioneren houdt in dat een vaste keten stimulus – gedragsreactie
(reflex) wordt uitgebreid met een nieuw element dat het gedrag oproept.
Bijvoorbeeld: wanneer aan de keten voedsel aanbieden – speekselvorming het
element geluid van de ijskastdeur wordt toegevoegd vóór het aanbieden van het
voedsel, roept volgens het geluid van de ijskastdeur de speekselvorming op.
Het belangrijkste onderzoeksgebied van Watson was de conditionering van
emoties. Watson stelt dat er bij baby’s maar drie emoties zijn: angst, woede en
liefde. Hij constateerde dat zulke reacties van angst, woede en liefde extra
makkelijk op te roepen zij in de erogene zones: zones waarop de seksuele energie
is gericht. Watson stelde ook dat baby’s niet vanzelf van mensen houden, maar
leren dat te doen; ze worden ertoe geconditioneerd.
Watson belangrijkste experiment was met kleine Albert.
Mary Cover Jones onderzocht vervolgens hoe angst afgeleerd kan worden. Ze
deed dit bij Peter, een jongetjes dat bang was voor konijnen. Peter kreeg eerst op
afstand, een komijn te zien en ontving tegelijk een positieve bekrachtiger, dat is
een element dat gedrag versterkt, in dit geval was het snoep. Het konijn werd
steeds dichterbij gebracht, totdat Peter het zonder angst kon aaien. Dit
onderzoek werd de basis voor de ontwikkeling van een nieuwe methode voor het
afleren van angst: systematische desensitisatie, het op systematische wijze
ongevoelig maken voor de angst.
, Watson concludeerde uit zijn onderzoekingen naar het ontstaan van gedrag, dat
ouders er het beste aan doen hun kinderen op een strak beloningsschema te
zetten.
Klassiek conditioneren (respondente conditionering) is verwant aan instinctief
gedrag: reflexen en aangeboren reacties, maar kan onvoldoende verklaring
bieden voor complexe menselijk gedrag.
Om inzicht in dit gedrag te geven, ontwikkelde Skinner het begrip operant
conditionering. Dit principe beschrijft gedrag dat niet automatisch wordt uitgelokt
door een stimulus, maar wordt vertoond omdat het in het verleden een positieve
uitwerking heeft gehad, dus bekrachtigd is geweest. De vorm van conditionering
ligt aan de basis van veel complex gedrag van zowel mensen als dieren. Operant
gedrag wordt uitsluitend bepaald door de gevolgen die het heeft. De persoon of
het dier heeft ervaren dat het gedrag een gewenste gevolg heeft gehad en gaat
het opnieuw vertonen om weer het gewenste gevolg (een positieve stimulus, een
bekrachtiger) te verkrijgen. Skinner noemde dit het wet van het succes. Hoe
vaker het gedrag wordt beloond, des te vaker wordt het vertoond. Operant
conditionering wordt daarom ook wel instrumentele conditionering genoemd. Het
gedrag is een instrument om een bepaald effect te verkrijgen.
principes van operant conditioneren zijn:
Reinforcement (bekrachtiging, beloning, versterking)
Extinctie (uitdoven).
Sommige bekrachtigers zijn primaire (eerste plaats) bekrachtigers, zoals voedsel,
andere secundair(tweede plaats), zoals een compliment.
Gedrag ontstaat niet altijd meteen in zijn definitieve vorm. Het kan ook door
middel van bekrachtiging beetje bij beetje worden gevormd. Dat proces heet
shaping. Hierbij worden onderdelen van het gewenste gedrag beloond totdat het
gedrag als geheel tot stand gebracht is.
Voor het aanleren van gedrag kan een bekrachtigingsschema worden gebruikt.
Dit geeft aan hoe vaak het gedrag wordt bekrachtigd.
Bekrachtigingsschema’s
- variabele bekrachtigingsschema = weet degene die het gedrag moet aanleren
niet wanneer het wordt beloond en wanneer niet. Dit heeft als effect dat het
gedrag zeer sterk wordt en moeilijk is uit te doven.
- volledige bekrachtiging = komt het meest in aanmerking om gedrag aan te
leren.
Er is positieve maar ook negatieve bekrachtiging.
- avoidance conditioning (via het vermijden) = deze vorm behelst (omvat) het
vermijden van een komende negatieve stimulus. Hiervan is bijvoorbeeld sprake
als een bepaald gedrag is gekoppeld aan een onaangenaam geluid en dit geluid
kan worden vermeden door het gedrag na te laten.
Om gedrag af te leren is uitdoving het meest geschikt, door te negeren. Straf
dient alleen om gedrag te stoppen.
Volgens Skinner wordt gedrag volledig gestuurd door de externe omgeving.
Skinner zegt: de mens is niet meer dan een ingewikkelde rat.