Ontwikkelingspsychologie
Deel 1: invloedrijke theoretici over de menselijke ontwikkeling
Johck Locke, de invloed van de omgeving.
Hij brak met het idee dat het kind een mini-volwassene was, en stelde dat
het kind anders was dan een volwassene. Ook ziet hij het kind als tabula
rasa.
Hij erkent dat aanleg een rol speelt, maar de ontwikkeling loopt vooral
door middel van leren.
Kernbegrippen: associatie, repeteren, imiteren en leren via modelgedrag,
beloning en straf.
Belangrijkste doel van de opvoeding: zelfcontrole.
Geen lichamelijke straffen, maar loven en vleien. Kinderen leren vooral
door modellen.
Jean-Jacques Rousseau, het natuurlijke zijn van de mens.
Zijn boek Le Contrat Social legt de basis voor de Franse revolutie.
Hij is de vader van de ontwikkelingstheoritici die rijpen als tegenpool van
leren zien.
Hij bracht zijn eigen kinderen na de geboorte naar een weeshuis.
Hij wordt gezien als de grondlegger van de pedagogiek.
Naar de mening van Rousseau is de mens van nature goed. iedere
afwijking is het gevolg van de verderfelijke invloed van de cultuur.
Kinderen hebben eigen gevoelens en gedachten, en opvoeding moet
kindgericht zijn.
De natuur moet de kans krijgen het kind te begeleiden in de ontwikkeling.
Kinderen moeten leren naar rijping.
Twee uitgangspunten:
• de ontwikkeling verloopt volgens een innerlijke, biologische tijdtafel
• de ontwikkeling verloopt volgens een aantal stadia waarin het kind
de wereld op verschillende wijzen ervaart.
Charles Darwin, de evolutietheorie.
Planten, dieren en mensen waren niet door God geschapen, maar door
evolutie tot stand gekomen. Gepubliceerd in: The Origin of Species.
Er is een strijd om het (voort)bestaan, een strijd om de meest geschikte:
de struggle for life.
Natuurlijke selectie. Alleen soorten die het beste aan de omgeving aan te
passen zijn blijven bestaan. Niet alleen door lichamelijke eigenschappen,
maar ook door gedragingen.
Het begrip instinct staat centraal. Dit is een aangeboren gedragspatroon
en wordt opgeroepen door een specifieke externe stimulus. Instincten
kunnen bestaan uit simpele reflexen, maar ook complexer zijn.
Dawkins is een hedendaagse wetenschapper die uitgaat van zelfzuchtige
genen. Geen geleidelijke, maar sprongsgewijze evolutie (punctuated
equilibruim).
Het samenwerken wordt een tweede strategie.
De strategieën voor het overleven zijn benoemd als fight and flight.
,Vrouwen en vrouwtjesdieren hebben onder invloed van het hormoon
oxytocine een helpende reactie: tend and befriend.
Mensen als Siegler zijn de evolutietheorie gaan toepassen op de
ontwikkelingspsychologie.
Hij gebruikt het principe van de evolutionaire sturing van het gedrag om
zo de logica van de ontwikkeling van het kind in kaart te brengen. Een van
de consequenties van zijn model is de ontwikkeling van het kind niet als
statisch, maar als doelgericht te zien, waarbij trial and error leidt tot de
ontdekking van de meest efficiënte strategie.
Ivan Pavlov , John Watson en Burrhus Skinner, ontwikkeling door
leren.
Leertheorie is de belangrijkste exponent voor het belang van het leren.
Klassieke conditionering: een vaste keten stimulus – gedragsreactie wordt
uitgebreid met een nieuw element dat het gedrag oproept.
Volgens Watson hebben baby’s 3 emoties: woede, angst en liefde.
Systematische desensitisatie: het op systematische wijze ongevoelig
maken voor angst.
Om inzicht in complex gedrag te geven, ontwikkelde Skinner het begrip
operante conditionering. Dit beschrijft dat gedrag niet altijd spontaan
wordt uitgelokt, maar wordt vertoond omdat het in het verleden een
positieve uitwerking heeft gehad.
De wet van het succes.
Voor het aanleren van gedrag kunnen bekrachtigingschema’s worden
gebruikt.
- variabel. De persoon die het gedrag moet aanleren weet niet
wanneer het beloond wordt is nodig om gedrag duurzaam te maken,
maar is wel moeilijk uit te doven.
- volledige. Komt het meest in aanmerking om gedrag te leren.
Skinner is van mening dat gedachten, gevoelens en wensen niet in de
psychologie horen.
Leertheoretici hebben de basis gelegd voor de gedragstherapie.
Geprogrammeerde instructie door een teaching machine. Een methode
van lesgeven.
De leertheorie richt zich alleen op gedrag, daardoor stamt het af van het
behaviorisme.
Competentiemodel: er wordt gekeken welke competenties aanwezig zijn,
welke nog niet, en wat er moet gebeuren om deze wel aanwezig te
krijgen.
Sigmund Freud, de psychoseksuele ontwikkeling.
Grondlegger van de psychoanalyse.
Hysterie: een aandoening waarbij lichamelijke kwalen geen lichamelijke
oorzaak hebben. Deze patiënten hebben hun emoties verdrongen naar het
onbewuste.
Vrije associatie: de cliënt moet alles vertellen zonder te censureren.
Droomanalyse.
Oedipale conflict in de oedipale fase. Castratieangst en penisnijd.
, Id – ego - superego.
Identificatie is een voorwaarde voor de menselijke ontwikkeling. Richten
van het eigen gedrag naar het gedrag van een ander. Twee vormen:
anaclistische identificatie (mensen proberen bij je te houden), en
identificatie met de agressor (gedrag aannemen van agressor om angst te
vermijden).
Freud wist niet veel over vrouwen.
Maria Montessori.
Eerste vrouwelijke Italiaanse arts.
Zwakzinnige kinderen leren sterk door middel van hun zintuigen.
Centraal in de theorie staat het begrip sensitieve periode.
Er zijn zes sensitieve perioden: lopen, oog voor detail, taal, ordening, het
gebruik van de hand en fijne motoriek. Ze verlopen niet geleidelijk, maar
soms in sprongen.
Ze leren spontaan, en we moeten ze onafhankelijke laten leren en
vertrouwen hebben in hun innerlijke constructieve kracht.
Op het gebied van fantasie kiest Montessori voor ingrijpen in plaats van
het rijpingsproces.
Regio Emilia: de belevingswereld van het kind staat centraal, en de
ontwikkeling vindt vanuit het kind plaats met fantasie en creativiteit als
belangrijkste ontwikkelingsprincipes.
Carl Gustav Jung, een model van de levensloop.
Leerling van Freud.
Heeft een beeld geschetst van de levensloop van de mens.
Het onbewuste bevat ook andere driften dan seksuele.
Kernbegrippen persoonlijkheidstheorie: het ego (bewustzijn), de persona
(het masker van het Ego), de schaduw (kenmerken en gevoelens die we
niet aan onszelf kunnen toegeven), het zelfbeeld (tegenovergestelde van
de schaduw), de anima en animus (vrouwelijke en mannelijke deel van
onze persoonlijkheid), het persoonlijke onbewuste (gevoelens en
neigingen die in de loop van ons leven naar het onbewuste verdrongen
zijn), het collectieve onbewuste (het erfelijk geheel van onbewuste
energieën en neigingen, archetypes genaamd) , de archetypes, introversie
en extraversie (gesloten en open persoonlijkheid).
We kunnen de archetypes alleen leren kennen door mythen, muziek etc.
het belangrijkste archetype is het zelf. Dit staat voor ons onbewuste
streven naar gecentreerdheid: de behoefte tegenstrijdige delen van onze
persoonlijkheid te verenigen.
Mandala: een symmetrische beeltenis met figuren gevormd rond een
centrum.
Ontdekking van de midlifecrisis, hierin gaan de anima en animus werken.
In de new age-beweging worden de denkbeelden van Jung onderschreven.
Arnold Gesell, de neuromotoerische ontwikkeling.
Inspiratiebronnen: evolutieleer van Charles Darwin, en het werk van
Gohhill op het terrein van embryologie. Stanley was zijn leermeester.
Hij formuleerde een aantal principes van groei, en rijpen staat centraal.