1. Inleiding en achtergrond
H1 BLZ 11-18 en 2
1.1 Psychologie en gezondheid
gezondheidspsychologie: ‘het bevorderen en het handhaven van de gezondheid en de preventie, de behandeling en
de verwerking van ziekte, de identificatie van etiologische en diagnostische factoren bij gezondheid en ziekte, en de
analyse en verbetering van gezondheidszorg en gezondheidsbeleid’.
Wat is gezondheid?Gezondheid wordt door veel mensen gezien als afwezigheid van symptomen van ziekte of schade
aan het lichaam. Gezondheid is echter meer dan dat. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid ‘een
toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet slechts de afwezigheid van ziekte of
andere lichamelijk gebreken’
Iemand kan ziek zijn zonder symptomen ervaren, daarom wordt gezondheid niet in functie van de aanwezigheid/
afwezigheid van symptomen gezien maar eerder op een continuüm. De ziekte-gezondheidscontinuüm heeft aan
een einde ‘dood’ en aan de andere ‘optimaal gezondheid’. Iemand wordt als gezond of ziek gezien in functie van in
welke deel van de continuüm hij zich bevindt.
Vroeger stierven mensen vooral door: dieetziekten (ondervoeding) of infectieziekten (bacteriën, virus…). De
eerste daling in de sterfcijfer kwam vooral door een verbetering in de preventieve maatregelen (beter hygiëne, enz).
De grootste doodsoorzaak in ontwikkelde landen is chronische aandoeningen (kanker, hartaandoening,
beroerte, enz). Het komt door een evolutie van de levensomstandigheden: oudere mensen zijn meer vatbaar en we
leven nu langer, en industrialisatie is een tweede factor. Bij jonge mensen (1-24 jo) is de grootste doodsoorzaak
dodelijke accidenten.
Het lifestyle en gedrag van een persoon kunnen de kans op chronische aandoening verminderen.
Risicofactoren kunnen biologische (genetica) of gedragsmatige zijn. Persoonlijkheid heeft ook een invloed op
gezondheid.
Psychosomatische geneeskunde (stond op vervolgens het werk van Freud) studeert de onderlinge
verbanden tussen psychologische en sociale factoren, biologische en fysiologische functies, en de ontwikkeling en de
evolutie van ziekten. Behavioristische geneeskunde heeft een behavioristisch uitgangspunt op gezondheid, het
diende als fundering voor gezondheidspsychologie, die bedoeld is om:
Gezondheidsbevordering en te onderhouden
Preventie van Ziekten, te voorkomen en te behandelen
De oorzaken en de verbanden met ziekten te identificeren
Gezondheidszorgsysteem te analyseren en te verbeteren
Het grootste onderscheid is dat gezondheidspsychologie zich voornamelijk bezighoudt met lichamelijke
gezondheid en ziekte en onderscheidt het zich hierin van de klinische psychologie, waarin men zich
voornamelijk richt op de psychische gezondheid. Daarnaast richt de gezondheidspsychologie zich niet
alleen op ziektegedrag, maar ook op preventie. Hierin onderscheidt ze zich bijvoorbeeld van de
medische psychologie, waarin men zich voornamelijk richt op ziektegedrag.
,Het lichaam-geest probleem omvat de vragen over de relatie tussen het lichaam en de geest.
Psychosomatisch gaat erover dat zowel lichaam als geest ergens mee te maken hebben.
Het biomedisch model stelt dat alle gezondheidsproblemen kunnen verklaard worden door verstoringen in
fysiologische processen; en dat ziekten niet met psychologisch of sociaal processen hebben te maken.
Biopsychosociaal model = Een uibtreiding van een medisch model over functioneren, waar in niet alleen aandacht is
voor de medische aspecten, maar ook voor de psychologische en sociale factoren die mede bepalend zijn voor ziekte
en het genezingsproces. Biopsychosociaal model: zowel biologische als psychologische en sociale factoren hebben
invloed op en worden beïnvloed door iemands gezondheids.
De achterliggende visie in gezondheidspsychologie wordt in de biopsychosociaal model samengevat:
De biologische factoren omvatten als wat geërfd is en ook hoe onze lichaam in elkaar staat.
De psychologische factoren omvatten cognitie, emotie en motivatie.
De sociale factoren omvatten de normen van de maatschappij, onze gemeenschap en familie.
Systeem: dynamisch geheel met onderdelen die voortdurend met elkaar zijn verbonden.
Hieronder valt bijv. Het lichaam, je familie maar ook de maatschappij.
Bewerkingen biomedisch model: Lichaam en geest functioneren onafhankelijk van elkaar, patient is
medeverantwoordelijk voor de behandeling, ziekte kan psychologische gevolgen hebben.
In het levensduur uitgangspunt, zijn de eigenschappen van een persoon bekeken in functie van hun eerdere, huidige
en wrs toekomstige ontwikkeling. In het geslacht uitgangspunt, houden we rekening met de biologische, sociale, enz
verschillen tussen mannen en vrouwen.
Epidemiologie studeert de frequentie en verdeling van ziekten; een aantal afkomstige termen zijn:
mortaliteit (het aantal sterfte), morbiditeit (ziekte), prevalentie (het aantal gevallen met een bepaalde aandoening
op een bepaald moment), incidentie (het aantal nieuwe gevallen waarbij een bepaalde aandoening optreedt in een
bepaalde tijdsperiode), epidemie (snel toenaam van de incidentie).
Medische sociologie studeert de invloed van sociale factoren op gezondheid. Medische antropologie studeert de
verschillen in de waarden over welzijn en gezondheid tussen culturen. Uiteindelijk, de kosten van de
gezondheidszorg zijn afhankelijk van politieke en economische beslissingen. Gezondheidseconomie gaat over vraag
en aanbod van gezondheidsmiddelen, gezondheidsgerelateerde uitgaven en de kosten en voordelen van de
gezondheidszorg. Gezondheidsbeleid gaat over keuzes, plannen en acties door de overheid en andere organisaties,
zoals verzekeringsbedrijven, m.b.t. gezondheidszorg en gezondheidsgerelateerd gedrag.
Interdiciplinair: psychologie, sociologie, geneeskunde
Medische psychologie (behavioral medicine) kwam op in de jaren 70. Het was interdisciplinair en kwam voort uit het
behaviorisme, wat stelde dat gedrag voortkwam uit twee vormen van leren:
1. Klassieke conditionering: een neutrale prikkel (stimulus) koppelen aan een stimulus die leidt tot een respons.
2. Operante conditionering: gedrag veranderd door de consequentie (beloning of straf).
- Kunnen beide helpen bij aanpassing van zowel gedrag als emotie.
- Biofeedback: therapeutische techniek waarbij fysiologisch processen worden
gemonitord zodat en hier meer grip op kan krijgen; hierbij komt ook operante
conditionering kijken.
Welke 3 vormen van preventie zijn er?
-primair: voorkoming
-secundair: vroege signalering
- tertiair: leren omgaan met ziekte
Waarom doen mensen wat slecht voor ze is?
- het directe genot - sociale druk - hardnekkige gewoontes - onwetendheid
,Wat is conversie hysterie?
Conversie hysterie is een aandoening die Freud via zijn psychoanalytische theorie heeft achterhaald. Bij deze
aandoening worden onbewuste emotionele conflictenveroorzaakt in 'fysieke sensaties', zonder dat er een
organische ziekte aan tengrondslag ligt
Welke 2 stromingen kwamen in de jaren 70 in opkomst?
- de medische gedragswetenschappen. - gezondheidspsychologie.
Overige begrippen:
Theorie = een voorlopige verklaring van verschijnselen.
Variabele = een meetbaar karakteristiek van mensen, objecten of situaties die kunnen varieren in kwaliteit en
kwantiteit.
Experiment = een onderzoek waarbij een of meerdere variabele gemanipuleerd worden en of er een causaal
verband bestaat. Om te weten of de ene variabele invloed heeft op de andere variabele is een experimenteel design
nodig.
Placebo = een inactieve stof of procedure die een verandering in het gedrag of de gezondheid van een persoon kan
veroorzaken.
Double-blind = een experimentele procedure waarbij zowel de deelnemer als de onderzoeker niet weet welke
experimentele behandeling de deelnemer ontvangt.
Correlatie coefficient = een statistiek die de mate en richting van de relatie tussen twee variabelen weergeeft; het
kan variëren van +1.00, via 0.00, tot -1.00.
Correlationele studies = niet-experimenteel onderzoek om de mate en richting van relatie tussen variabelen te
bepalen.
Quasi experimentele studies = Een quasi-experiment is een studie waarbij deelnemers op basis van gemeten
variabelen, zoals geslacht, leeftijd, extraversie, of geslacht van hun docent, worden ingedeeld in groepen.
Retrospectieve benadering = een onderzoeksstrategie waarbij de geschiedenis van proefpersonen wordt onderzocht
op hun relaties met recente aandoeningen, zoals gezondheidsproblemen.
Prospectieve benadering = een onderzoeksstrategie waarbij kenmerken van proefpersonen worden gemeten en
later onderzocht op hun relatie met toekomstige aandoeningen, zoals gezondheidsproblemenn
Cross-sectionele benadering = een dwarssnede onderzoek. Als alle data (bijv. een vragenlijst bij een respondent) in 1
meetmoment wordt verzameld.
Longitudinale benadering = als er per onderzoekseenheid meerdere meetmomenten zijn bijv. 2 vragenlijsten met
een week of maand ertussen.
Twin studies = onderzoek naar de invloed van erfelijkheid bij het bepalen van een kenmerk door te focussen op
verschillen tussen identieke en broederlijke tweelingen.
Adoption studies = onderzoek met proefpersonen die op zeer jonge leeftijd zijn geadopteerd, waarbij hun
kenmerken worden vergeleken met overeenkomstige eigenschappen van hun adoptieouders en natuurlijke ouders
om de invloed van erfelijkheid te beoordelen.
Epigenetics = het vakgebied binnen de genetica dat de invloed bestudeert van de omkeerbare erfelijke
veranderingen in de genfunctie, die optreden zonder wijzigingen in de sequentie van het DNA in de celkern. Het
bestudeert ook de processen die de zich ontplooiende ontwikkeling van een organisme beïnvloeden. Het gaat in
essentie om de manier waarop genen aan- en uitgezet worden. Is deze regulatie in balans of slaat hij door naar de
een of andere kant. Daarop kunnen omgevingsfactoren invloed hebben via epigenetische veranderingen. Dat heeft
effect op onze gezondheid en ook op de gezondheid van onze nakomelingen.
Cognenitale afwijkingen = afwijkingen en ziekten onstaan door geboorteafwijkingen of abnormale groei en
ontwikkeling
Etiologie= wetenschap die oorzaken van ziekten bestudeert.
Vragen:
In de 19e eeuw waren infectieziekten de belangrijkste doodsoorzaak
, H2 Het menselijk lichaam
Het zenuwstelsel controleert het manier waarop we ons gedrag initiëren en we op evenementen in onze
omgeving reageren. De neuronen zijn de basiscellen. Via de dendrieten ontvangen zij boodschappen. Via de axon
verzenden zij boodschappen. Ze raken elkaar niet, maar communiceren doormiddel van neurotransmitters die door
de synapsen (=spleet tussen neuronen) reizen.
Het zenuwstelsel
- Ontvangt informatie van zintuigen en verzend aanwijzingen naar spieren en andere organen over hoe we op de
informatie moeten reageren.
- Het zenuwstelsel staat in contact met onze organen en zend commando’s hier naartoe via een netwerk van
gespecialiseerde zenuwcellen: neuronen, cellen met als bijzonderheid dat ze uitlopers hebben, waardoor de
zenuwcel kan functioneren. Er zijn 2 soorten uitlopers:
1. Dendrieten: uitlopers die contact met andere neuronen maken en informatie aanvoeren naar de cel; aanvoerende
uitlopers.
2. Axonen: uitlopers die informatie naar andere neuronen doorgeven; afvoerende uitlopers.
- Synaps: openingen tussen contactpunten van neuronen, met begin en eindstations voor prikkels. De communicatie
verloopt via elektrochemische activiteit.
↳ Ionen: elektrisch geladen deeltjes. Bij te veel, te snel kans op epilepsie.
Neuron = een enkele cel binnen het zenuwstelsel. moet geprikkeld worden om tot actie over te gaan. Prikkels
kunnen leiden tot actie
(excitatie) of de drempel tot actie verhogen, waardoor het remmend wordt (inhibitie).
Neurotransmitters = de signaalstofjes die zenuwimpulsen overdragen tussen zenuwcellen (neuronen) en/of
kliercellen en spiercellen. Je zou het boodschappers kunnen noemen bestaande uit een chemische substantie. Elke
boodschap begint met een elektrisch signaal.
Zenuw = een bundel bestaand uit de axonen van meerdere neuronen.
Een neuron bestaat uit een cellichaam (verbrede gedeelte) met celkern en 2 uitlopers (dendrieten en een axon).
Dendrieten ontvangen de input voor het neuron, axon vervoerd de output van de neuron (zie fig. 2.1, p.31).
– Zintuiglijke sensorisch neuron = zorgen voor de overdracht van informatie van de zintuiglijke organen (ogen, oren,
neus, tong en huid) naar het centrale zenuwstelsel. Ontvangen de dendrieten signalen van gevoelige organen zoals
huidcellen en brengen het axon signalen over naar andere neuronen.
– Interneuronen/schakelcellen = bestaan compleet binnen het centraal zenuwstelsel (brein en ruggengraat), er
vindt uitsluitend signaaloverdracht met andere neuronen plaats. Ze verzamelen, organiseren en integreren
informatie van verschillende bronnen.