Ak h2 Aarde
2.2. Planeet Aarde
Aarde bestaat voor 2/3 uit water = bijzonder: enige planeet in heel zonnestelsel met vloeibaar
water. Het is waterplaneet (beter: oceanus)
Zonnestelsel: miljoenen sterren. Zon is ook een ster, gloeiend hete gasbol, produceert heel veel
energie door kernreactie. Rondom de zon draaien planeten (koude bollen, verwarmd door zon).
Planeten dichtbij zon, opgebouwd uit vast gesteente (aarde, mercurius, Venus, Mars). De anderen
bestaan uit gas. Licht 8 minuten van zon tot aarde.
Sommige sterren die we zien, hebben de energie miljoenen jaren geleden gestuurd en zien we nu
pas.
Aarde lijkt meest op Venus en Mars (ongeveer even groot, zelfde materiaal, vergelijkbare opbouw,
dicht bij de zon).
Verschillen Aarde, Venus en Mars:
Aarde bedekt met groen en veel dieren op land en in zee. Overal op aarde levende
organismen te vinden. Dit komt omdat Venus en Mars 95/96% CO2 hebben en Venus temp =
480 graden en Mars -23 graden. Venus veel te hoge luchtdruk (90x) en Mars te licht (0,07)
Korst verschilt: Aarde = oceaanbodem (basalt=vulkanisch gesteente = heel zwaar, licht dicht
op aardkorst) en continenten (continentale korst= lichter= graniet en sedimentgesteente).
Organisch sediment gesteente = alle gesteenten die ontstaan zijn uit resten van planten en dieren.
Bv kalksteen = skeletjes + schelpen
Bruinkool, steenkool en veen = van overblijfselen als planten en bomen.
Er zitten grote hoeveelheden CO2 opgeslagen in aardkost. Dit is opgenomen van al die planten en
dieren die leefden en CO2 uitstootten. Door al dat CO2 is samenstelling atmosfeer veranderd,
vroeger veel meer CO2 in de atmosfeer (zit nu in al dat gesteente).
Aarde = 4,5 miljard jaar oud. Toen alles nog gloeiendheet en gesmolten. Langzaam afgekoeld en
aardkern, aardmantel en aardkorst gevormd. Toen veel vulkanische acitiviteit, daardoor veel
waterdam en CO2 vrij in atmosfeer. Dit condenseerde door afkoeling en werd water (oceanen).
Omstandigheden steeds meer geschikt voor leven.
3. Het gezicht van de aarde veranderd
Klimaat op aarde is continu aan verandering onderhevig en is wisselwerking met levende
organisemen.
3 dingen veranderen telkens: continenten, klimaat en leven
, Continenten verschuiven van plek en veranderen van vorm/omvang (worden nu steeds groter door
botsing met oceaanbodem en daardoor vormen van gebergten)
4 tijden:
1. Het Precambrium (620 milj. Jr geleden)
Geen ozonlaag, veel meer CO2 in dampkring en minder zuurstof, ultraviolette straling
(schadelijk voor organismen) bereikt wel aarde (niet beschermd door ozon), daardoor
mogelijk om in het water te leven. Land = kaal.
2. Het Perm (270 milj.jr geleden)
Zeeen grote variatie vissen, weekdieren en schelpdieren (trilobieten). Meer planten en
bomen, dus meer zuurstof in atmosfeer. Ook leven er reptielen, 1 groot supercontinent
(Pangaea). Omdat zo groot, binnenland kurkdroog, woestijnklimaat.
3. Het Krijt (100 milj. Jr)
Continenten los van elkaar, heel warm, zeespiegel 300 meter hoger dan nu. Veel
verschillende diersoorten in de zee. Kalksteenskeletjes van algen hopen zich op tot pakketten
kalksteen. Dino’s op het land + planten met bloemen
4. Het Kwartair(18000 jaar geleden)
Continenten huidige positie. IJskap over noorden van Europa en Noord-Amerika, zeespiegel
100 meter lager dan nu, mammoeten en sabeltandtijgers op toendra’s (grottekening).
H4, Dagboek van de aarde
Vroegere levende wezens verrot, enkelen gefossiliseerd. Daarvan 99 %diep in aardkorst.
Gelaagde gesteenten + fossielen zeggen veel over het tijdperk. Verschillende lagen op elkaar. Hoe
dieper de laag, hoe langer geleden. Duurt miljoenen jaren.
Conclusies uit sedimentgesteente/geologische tijdvakken (bestudeer bron 26 blz 43):
1. Leven op aarde eerst alleen bacteriën. Vervolgens: weekdieren, schelpdieren, vissen,
landplanten, reptielen, zoogdieren (in deze volgorde). Vorming naar steeds complexere
vormen = evolutie van het leven.
2. De verschillende planten- en diersoorten hebben niet altijd geleefd. Als omstandigheden
veranderen, passen planten- en dierensoorten zich aan.(soorten sterven om de 23 miljoen
jaar uit)
Je weet niet precies wanneer lagen gevormd zijn, maar wel in welke volgorde = relatieve ouderdom
(ouderdom ten opzichte van elkaar). Om tijd wel te kunnen bepalen, gebruiken ze de fossielen, want
bepaalde combi’s van fossielen horen bij bepaalde periode.
Door radioactiviteit ben je in staat leeftijd gesteente vast te stellen door vast te stellen hoe hoog
radio activiteit is (uranium).