Thema 1; regeling
Homeostase; het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu.
Communicatie tussen cellen vindt plaats m.b.v. signaalmoleculen. Als deze worden afgegeven door
hormoonklieren, zijn deze signaalstoffen hormonen. Endocriene klieren; hormoonklier geeft
hormonen af aan het bloed. Exocriene klieren; product wordt afgegeven aan een afvoerbuis (voor
excretie of uitscheiding).
Hormoonspiegel: concentratie hormonen. Hormoon wordt door cellen van een doelwitorgaan
opgenomen, en bindt in het cytoplasma aan een receptoreiwit; hormoon-receptorcomplex vormt.
- Via een porie gaat hij de celkern binnen en kan bepaalde genen in het DNA aan- of uitzetten.
- Een andere manier; hormoon bindt aan receptoreiwit op het celmembraan. Aan de binnenkant
activeert een signaalmolecuul; de second messenger. Deze geeft het signaal (van het hormoon)
door. Hierbij activeert de second messenger bijv. een enzym, dat het signaal weer doorgeeft aan
een ander signaalmolecuul, etc.; meerdere schakels; (signaal)cascade. Dit kan de reactie erg
versterken.
Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren;
- Hypofyse (voor- en achterkwab; hormoonstelsel) met daarboven de hypothalamus (zenuwstelsel).
De hypofyse produceert hormonen. In de hypothalamus kunnen neuronen (een aantal) hormonen
maken; neurohormonen (neurosecretie). Inhibiting hormonen (IH) en Realising hormonen (RH)
worden door hypothalamus gemaakt en aan de hypofysevoorkwab afgegeven. IH zorgen ervoor dat
de endocriene cellen in de voorkwab geen hormonen meer produceren, en RH stimuleert dit juist
wel.
De schildklier ligt in de hals.
Kliercellen in de alvleesklier en de maag- en darmwand produceren spijsverteringshormonen.
Tussen de alvleeskliercellen liggen de eilandjes van Langerhans. a-cellen produceren hierin glucagon,
en B-cellen insuline; zorgen ervoor dat de glucoseconcentratie/bloedsuikerspiegel constant blijft. Bij
een glucoseconcentratie boven de normwaarde produceren B-cellen insuline; verhoging
permeabiliteit celmembraan, zodat ze meer glucse opnemen. Ook wordt glucose omgezet tot
glycogeen (en zo opgeslagen). Als de concentratie onder de normwaarde is produceren a-cellen
glucagon; glycogeen omzetten tot glucose, en glucose afgifte aan het bloed.
De nieren produceren epo (erytropoëtine) bij een tekort aan zuurstof; stimulatie productie rode
bloedcellen. Als de zuurstofvoorziening weer goed is, wordt de productie epo weer geremd. De
bijnieren (bijniermerg en bijnierschors). Beide produceren hormonen bij stress (adrenaline en/of
cortisol).
Centrale (hersenen en ruggenmerg) zenuwstelsel en perifere (alles wat daarmee in verbinding staat).
Of animale (bewust) en autonome/vegetatieve (onbewuste) zenuwstelsel (hierbinnen is weer
orthosympatisch; kost energie, en parasympatisch; kost geen energie.)
Een prikkel veroorzaakt een impuls in een zintuigcel (receptor). De zintuigcel zet de prikkel om in een
impuls. Een neuron geleidt deze impuls, en geven hierbij signaalmoleculen af; neurotransmitters. Een
neuron heeft een cellichaam met celkern, een uitloper die impulsen ontvangt = dendriet, en
uitlopers die de impuls van het cellichaam af geleiden = axon. De uitlopers zijn beschermd door
myelinescheden, met insnoeringen. Alleen bij een insnoering vindt impulsgeleiding plaats, en een
impuls springt dus, dit gaat veel sneller dan als het er niet zou zijn. Gliacellen ondersteunen het
zenuwstelsel.
Axonen eindigen in synapsen; een spleet, en hier wordt een impuls (van presynaptisch membraan)
aan een cel (postsynaptisch membraan) doorgegeven. De neurotransmitters komen dan in blaasjes,
die versmelten met het einde van het axon (celmembraan), zodat de neurotransmitters in de spleet
komen, en aan receptoren van het membraan van de doelwitcel.
Typen neuronen; sensorisch (naar het centrale zenuwstelsel, lang dendriet kort axon), schakel
(binnen het centrale zenuwstelsel, van schakel naar schakel, of sensorisch naar motorisch) en
motorisch (naar spieren en klieren, korte dendrieten lang axon).
, De uitlopers van sensorische en motorische neuronen liggen bij elkaar in zenuwen, die ze beschermt
en isoleert.
In de hersen is grijze en witte stof (binnen wit); wit vanwege myelinescheden van axonen van
schakelneuronen, grijze stof van de cellichamen van schakelneuronen. (in de ruggenmerg juist
andersom).
De hersenen hebben hersencentra; gevoelscentra (impulsen komen aan), en bewegingscentra
(impulsen ontstaan).
Omzetting prikkel in een impuls, volgens het alles-of-niets principe; er moet een groot verschil in
elektrische lading zijn, een prikkeldrempel, elke impulssterkte is gelijk, wel kunnen er meer impulsen
ontstaan (meer impulsen dat een neuron geleid per seconde = impulsfrequentie):
Rustpotentiaal; elektrische lading bij neuronen (negatief aan de binnenkant) vanwege een ongelijke
ionenconcentratie aan beide kanten van het celmembraan; minder Na+, meer K+, en meer – aan de
binnenkant (door natrium-kaliumpompen). Als er een prikkel wordt toegediend, of een
neurotransmitter bindt, verandert de permeabiliteit, en gaat Na+ naar binnen; elektrische lading
binnen neemt af; drempelwaarde; impuls/actiepotentiaal ontstaat = binnenkant heeft even een
positieve lading. Hierna sluiten de Na+ kanalen, en openen de K+ (gaat naar buiten); repolarisatie, er
kan zelfs hyperpolarisatie plaats vinden. Hierna vindt nog herstel plaats; refractaire periode.
Skeletspieren zijn met pezen bevestigd aan het skelet. Op spiervezels bevinden zich motorische
eindplaatjes; vertakkingen van een axon van een motorisch neuron. Een motorisch neuron kan
meerdere vertakkingen hebben naar meerdere eindplaatjes; motorische eenheid. Zo vindt er dus
(via synaps en prikkeldrempel) contractie plaats van de hele motorische eenheid tegelijk. De spier
trekt dus maximaal samen, en de kracht van de contractie is afhankelijk van de hoeveelheid
motorische eenheden.
Als er voor contractie niet genoeg zuurstof in het bloed is, haalt de spier zuurstof uit het eiwit
myoglobine. Is dit ook niet genoeg, dan is er afraak van glucose zonder zuurstof; melkzuur ontstaat;
pH daalt; verzuring.
Spiertonus; het toch geleiden van impulsen zo nu en dan, ook in ontspannen toestand, geen
beweging ontstaat maar er wordt wel een lichte kracht op de aanhechtingsplaatsen uitgeoefend.