H1 Vertering
1.1 Voedingsstoffen
1. Eiwitten (proteïnen)
– Ketens van aminozuren (20 verschillende aminozuren)
– Ze worden gesplitst en opgenomen in het bloed en naar de lever
gebracht
– Eiwitsynthese in de lever kan 12/20 aminozuren zelf maken
o 8/20 zijn de essentiële aminozuren in het voedsel (dierlijke
eiwitten)
– Bouwstof van cellen, weefsels en tusselcelstof
– Reguleren van processen, transport, communicatie, bloedstolling en
immuniteit
– Brandstof (eerst omgezet naar glucose en vervolgens verbrand)
o Niet voldoende glucose, eiwitten uit je spieren
o Er ontstaat ammoniak, dat in de lever wordt omgezet naar
ureum (uitgescheden met de urine)
2. Koolhydraten (sachariden)
– Glucose en fructose (monosacharide), sacharose, lactose
(disaccharide) en zetmeel (polysaccharide)
– Brandstof, verbranding van 1 gram levert 17 kJ
– Overschot: insuline zet een klein deel ervan om in glycogeen
(polysacharide) voor in de lever en in de spieren. De rest als
vetweefsel in onderhuids bindweefsel/ rond organen
– Bouwstoffen (DNA en ATP), koolhydraatketens bij de celmembranen
– Voedingsvezels worden niet verteerd door de enzymen (cellulose en
pectine)
o Uit celwanden van plantaardig voedsel, bevorderen
darmperistaltiek
3. Vetten (Lipiden)
– Opgebouwd uit een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen
(triglyceriden)
– Verzadigd (slecht, in dierlijke producten) of onverzadigd (goed,
essentieel: linolzuur)
– Brandstof: 1 gram levert 38 kJ, warmte-isolerende functie
– Bouwstof: fosfolipiden in celmembranen, emulgator van vitaminen
– Cholesterol: aangemaakt door lever en in je voeding, komt voor in
celmembranen
o Productie van hormonen, gal en vitamine D
4. Water (H2O)
– Ongeveer 60% van het lichaam bestaat uit water)
– Bouwstof voor lichaamscellen en een oplosmiddel (turgor-druk)
– Bepaald de osmotische waarde, helpt de transport met het bloed
– Regeling van de lichaamstemperatuur (uitademen, zweten, urine en
ontlasting)
5. Mineralen (zouten)
– Anorganische stoffen
– Bouwstof: calcium voor bloedstolling (+fosfor) voor botten
– Kalium en natrium werken bij de impulsgeleiding van neuronen
– Spoorelementen: je hebt maar een heel klein beetje nodig
o Fluor voor het tandglazuur