Samenvatting Praktisch Europees recht (IIER)
Lesweek 1
Theorie Hoofdstuk 1
Internationaal recht: recht dat geldt tussen verschillende zelfstandige staten (landen).
Bronnen van internationaal recht: verdrag, gewoonte, algemene rechtsbeginselen, besluiten van
internationale organisaties en uitspraken van internationale rechters.
Uitgangspunten:
- Elke erkende staat heeft staatssoevereiniteit: de staat zelf bepaalt zelf of het gebonden
wordt aan bepaalde regels; de nationale instellingen zijn de hoogste instellingen die er zijn.
- Alle staten zijn gelijk.
- Algemene rechtsbeginselen: goede trouw, redelijkheid en billijkheid, aansprakelijkheid bij
schending rechtsplicht.
- Internationaal gedeelde opvattingen (ius cogens -> dwingend recht): verbod van agressie,
discriminatie, piraterij en genocide.
Staatssoevereiniteit: de overheid heeft de ultieme beslissingsbevoegdheid op het grondgebied van
de staat en is de enige die wet en regelgeving kan opstellen. Andere landen kunnen niet bepalen hoe
Nederland zijn regelgeving vormgeeft; deze macht ligt alleen bij de nationale overheid.
Deze macht kan op twee manieren worden beperkt: soevereiniteit kan vrijwillig worden
overgedragen of onvrijwillig worden beperkt. (de staat is dus onafhankelijk).
Soevereiniteit overdragen: beslissingsbevoegdheid overdragen aan bijvoorbeeld een internationale
organisatie. De staat kan dan niet meer zelf alle regels stellen, maar accepteert dat een organisatie
hoger en gezaghebbender is dan de staat zelf. Dit gebeurt alleen als dit het belang van het land dient
en bijdraagt aan de welzijn van zijn inwoners.
Het overdragen van staatssoevereiniteit hoeft niet permanent te zijn. Je kan bijvoorbeeld
tegenwoordig uit de EU stappen als land (artikel 50 VEU).
Soevereiniteit onvrijwillig beperkt: als een staat wordt binnengevallen door een ander land en dat
andere land de macht overneemt, is de beslissingsbevoegdheid van de aangevallen staat beperkt. De
overheersende staat neemt vanaf dat moment alle beslissingen. Dit kan door militair ingrijpen van
een onafhankelijke staat gebeuren, maar ook door een mandaat dat de Veiligheidsraad van de VN
heeft afgegeven om een land binnen te vallen.
Doorwerking internationaal recht. Artikel 93 en 94 Gw.
Verschillende benaderingen:
- Monisme: verdragen maken automatisch deel uit van het nationaal recht. In Nl, Fr, en Be.
- Dualisme: verdrag moet eerst opgenomen worden in het nationaal recht. Dit is in It en Du.
Een internationale organisatie biedt staten de mogelijkheid om samen te werken op een bepaald
beleidsterrein. Er zijn twee soorten internationale organisaties:
- Gouvernementele organisaties.
- Non-gouvernementele organisaties.
Gouvernementele organisaties: een samenwerkingsverband tussen staten. De oprichting van zo’n
organisatie gebeurt in een verdrag. Daarin staan de doelstellingen en de middelen die de organisatie
heeft om die doelstellingen te halen.
,Staten kunnen bij het oprichten van een organisatie kiezen of en hoeveel soevereiniteit ze afstaan
aan deze organisatie:
Intergouvernementele organisatie: lidstaten staan geen soevereiniteit af, omdat ze zelf willen blijven
bepalen wat er gebeurt bij besluiten (vetorecht). Er staat dus niets boven de staten. Dit komt het
meest voor, dit is dus de hoofdregel. VN is een intergouvernementele organisatie.
Supranationale organisatie: lidstaten staan wel beslissingsbevoegdheid af aan de organisatie.
Bijvoorbeeld de EU. Staten kunnen overstemd worden: EU-wetgeving gemaakt door
meerderheidsbesluiten. Veiligheidsraad van de VN is ook supranationaal.
Supranationale organisatie staat boven alle lidstaten, terwijl een intergouvernementele organisatie
een samenwerking is tussen lidstaten.
Non-gouvernementele organisaties (ngo): is onafhankelijk van staten en heeft vaak een ideële
doelstelling. Dit wordt opgericht door een groep mensen en dus niet door staten. Een ngo hoeft niet
internationaal te zijn (zoals Natuurmonumenten). Bekende ngo’s zijn Rode Kruis, WNF en Amnesty
International. Ngo’s publiceren jaarlijks rapporten over de stand van zaken op hun aandachtsgebied.
Ze hebben niet dezelfde status als gouvernementele organisaties, maar worden wel vaak uitgenodigd
om deel te nemen aan internationale vergaderingen. Ze hebben dan geen stemrecht, maar wel een
adviserende rol.
Wanneer een land lidmaatschap van de EU heeft aangevraagd wordt dit voorgelegd aan de Raad. De
Europese Commissie geeft vervolgens een formeel advies uit, maar de Raad beslist uiteindelijk om de
aanvraag al dan niet in beslissing te nemen. Landen die lid willen worden moeten voldoen aan de
Copenhagen criteria die in 1993 door de Europese Raad zijn samengesteld.
Op dit moment zijn in de EU de volgende twee verdragen van kracht:
- Het Verdrag betreffende de EU (VEU).
- Het Verdrag betreffende de Werking van de EU (VWEU).
Naast deze verdragen is het Handvest van de Grondrechten van de EU een belangrijk EU-Verdrag.
Het supranationale karakter van de EU is door alle verdragen steeds verder uitgebreid. De lidstaten
hebben namelijk in de loop van de tijd op allerlei gebieden hun soevereiniteit overgedragen.
Belangrijkste doelstellingen van de EU (artikel 3 VEU):
- Vrede en welzijn.
- Het creëren van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
- Het oprichten en voltooien van de interne markt.
- Het instellen van een Economische en Monetaire Unie (EMU).
- Het beschermen van de mensenrechten.
Ad 1. Het middel om de vrede en welzijn te bereiken in Europa is economische integratie. Wanneer
lidstaten economisch samenwerken, zorgt dit ervoor dat de economieën van de lidstaten met elkaar
verweven raken. Hierdoor worden conflicten tussen lidstaten eerder op diplomatieke wijze opgelost.
Lidstaten worden economisch afhankelijk van elkaar door het aangaan van economische
samenwerking.
Ad 2. Burgers van de EU mogen in alle lidstaten verblijven om te werken, studeren of te genieten van
hun pensioen. Door de opengrenzen is criminaliteit ook makkelijker. De EU zorgt daarom voor beleid
dat grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie bestrijdt. Justitiële samenwerking in
,strafzaken, grensbewaking en gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel en immigratie
behoren alle tot deze beleidspijler.
Ad 3. De interne markt maakt het mogelijk dat er steeds meer gehandeld wordt tussen bedrijven die
in de lidstaten gevestigd zijn, dat er steeds meer personen over de grens gaan werken en dat
iedereen overal in de EU kan investeren. De interne markt moet het oog hebben voor sociale
vooruitgang en voor een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het
milieu. Daarnaast moet het ook gepaard gaan met beleid gericht op het creëren van gelijkheid voor
mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, het tegengaan van discriminatie en het voorkomen van
sociale uitsluiting.
Er is 1 markt ipv 27 markten met hun eigen (douane)regels.
De interne markt bestaat uit 3 onderdelen:
- Regels op het gebied van vrij verkeer: vrij verkeer van goederen, personen (werknemers en
vestiging bedrijven), diensten en kapitaal/betalingsverkeer. Er zijn geen grenzen,
handelsstroom mag niet belemmerd worden. Je mag bijvoorbeeld niet verbieden dat een
product uit een andere lidstaat verkocht wordt.
- Verbod op staatssteun/(Europese aanbesteding): op de interne markt krijgen bedrijven
dezelfde kansen. Staatssteun (bijvoorbeeld subsidies) maakt het mogelijk voor bedrijven om
goedkoper te produceren en kan daardoor schade aan de interne markt brengen doordat het
oneerlijke concurrentie creëert.
- Mededingingsrecht: het verbod op kartels (afspraken tussen bedrijven om de prijs te
verhogen) en het verbod op het misbruik maken van een machtspositie
(concurrentievervalsende handelingen plegen, omdat ze geen concurrentie hebben en dus
hoge prijzen kunnen hanteren) vormen samen het mededingingsrecht.
Voordelen interne markt:
- vrije handel zorgt ervoor dat de afzetmarkt van goederen en diensten wordt vergroot en dat
de arbeidsmarktperspectieven van personen worden vergroot. Een grote afzetmarkt biedt
voor ondernemers grote kansen. Het maakt voor landen dan aantrekkelijker om zich te
specialiseren in het aanbieden van bepaalde producten of diensten. Andere landen zullen
dan ook liever voor die producten of diensten kiezen. Schaalvergroting en specialisatie
vestigt potentieel de concurrentiepositie van bedrijven en verhoogt mogelijk de omzet.
- De interne markt heeft ook voordelen voor de consument. Als het gemakkelijker is om in
andere landen te handelen, zorgt dat voor meer concurrentie. Concurrentie zorgt doorgaans
voor een lagere prijs en een betere kwaliteit.
- Keuzevrijheid/keuzemogelijkheden. Door het toenemen van handel tussen lidstaten hebben
wij veel producten van de andere lidstaten in de winkel liggen.
Dus: vrije handel -> specialisatie -> schaalvergroting -> lagere prijzen & keuzevrijheid -> hogere
consumentenwelvaart.
Nadelen interne markt:
- De overheid is niet vrij om elke maatregel te nemen om de economie te stimuleren die zij
wenst. De overheid zal rekening moeten houden met regelgeving die is aangenomen in het
kader van het instellen van de interne markt. Het beschermen van de nationale economie
(ook wel protectionisme genoemd) is namelijk nadelig voor de interne markt in zijn geheel en
is daarom verboden.
- Een bedrijf kan last hebben van de extra concurrentie. Grotere concerns zullen mogelijk
beter in staat zijn de Europese concurrentie het hoofd te bieden en kleinere bedrijven
kunnen daardoor moeite hebben om het hoofd boven water te houden. Grote bedrijven
domineren dus ten koste van kleinere bedrijven -> verMcDonaldisering.
, - Oneerlijke concurrentie. In andere landen kan het loonniveau lager liggen, waardoor er
goedkoper kan worden geproduceerd. De productie wordt dan verplaatst naar lidstaten met
een lager loonniveau. Nederlandse werknemers worden dan ontslagen omdat de fabriek
goedkoper kan produceren in bijvoorbeeld Oost-Europa.
- Wij zijn afhankelijk van andere landen. Wat gebeurt er als de productie van andere landen
stagneert of stopt? Of als we de diensten waarin wij zijn gespecialiseerd niet meer in het
buitenland kunnen verkopen?
Ad 4. De EMU valt uiteen in twee pijlers; het monetaire beleid en het economische beleid.
- De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het monetaire beleid in de EU. De
ECB wordt daarbij geassisteerd door de nationale banken van de lidstaten. Samen vormen zij
het Europees stelsel van Centrale Banken (ESCB). Het monetair beleid heeft een
supranationaal karakter. De belangrijkste pijler van de EMU is de gemeenschappelijke munt.
Deze landen vormen gezamenlijk de eurozone. Voordeel van de munt is dat transacties
makkelijker kunnen worden gedaan en dat prijzen van producten en prijzen snel kan worden
vergeleken waardoor de handel tussen landen bevordert. Een nadeel van de euro is dat het
lastig is om nog nationaal economisch beleid te voeren. Je kunt de nationale economie niet
meer stimuleren door het uitvaardigen van extra valuta. Ander nadeel is dat je afhankelijk
bent van mede-eurolanden.
- Het economisch beleid blijft grotendeels de verantwoordelijkheid van de lidstaten en heeft
een intergouvernementeel karakter. De afstemming van het nationaal economisch beleid
gebeurt in een jaarlijkse cyclus die bekendstaat als het Europees semester.
Ad 5. Vanwege het belang van de mensenrechten in de EU wordt de EU, naast een economisch
samenwerkingsverband, steeds vaker bestempeld als een waardengemeenschap. Het toenemende
belang van het Handvest van de Grondrechten van de EU is hier ook een illustratie van.
Artikel 2, 3 en 5 VEU van belang voor mensenrechten.
De EU heeft twee instrumenten om de doelstellingen te bewerkstelligen:
- Een strategie van negatieve integriteit: de EU gaat over tot het uitvaardigen van verboden
(‘je mag niet…’).
- Een strategie van positieve integriteit: de EU gaat over tot het uitvaardigen van geboden (‘je
moet…’). Het doel hiervan is om de nationale regelgeving van de lidstaten te uniformeren of
te harmoniseren.
De EU is gegrondvest op verschillende (basis)beginselen:
- Loyale Samenwerking (artikel 4 lid 3 VEU)
- Attributiebeginsel (artikel 5 lid 2 VEU)
- Subsidiariteitsbeginsel (artikel 5 lid 3 VEU)
- Evenredigheidsbeginsel (artikel 5 lid 4 VEU)
- Gelijkheidsbeginsel (artikel 18 VWEU)
Deze basisbeginselen zijn er om ervoor te zorgen dat de interne markt goed functioneert.
Gelijkheidsbeginsel: discriminatie op grond van nationaliteit verboden. De Nederlandse overheid mag
personen uit andere lidstaten niet anders behandelen dan Nederlanders. Het idee achter
discriminatieverbod is dat door het verbieden van onderscheid op grond van nationaliteit, de interne
markt optimaal kan functioneren en aan iedereen dezelfde kansen en mogelijkheden worden
geboden.
Bijvoorbeeld als je wordt opgenomen in een ziekenhuis in een ander land, dan moet je net zo veel
geld betalen als diegene die uit dat land zelf komt. Het mag niet zo zijn dat jij als buitenlander meer
of minder moeten betalen voor het zelfde geval in het ziekenhuis.