Samenvatting literatuur 7 Het leven van teksten (K. Brillenbrug
Wurth & A. Rigney)
Hoofdstuk 2: De veelzijdigheid van literatuur
Ridder Don Quichot – uit roman van Miguel de Cervantes (1605). Onderzoek heeft
aangetoond hoe de roman van Cervantes zich in de loop der eeuwen via vertalingen door
heel Europa heft verspreid. Roman leeft nu nog voort. Sommige teksten zijn niet aan één
situatie/moment gebonden en kunnen in andere situaties/voor andere mensen nog
interessant en betekenisvol zijn.
Geldt ook voor Onze Vader, Iene Miene Mutte, toneelstukken van Shakespeare.
De kern van literariteit (‘dat wat een tekst literair maakt’) ligt in het feit dat sommige
teksten een eigen waarde hebben die losstaat van hun eenmalige, praktische
inzetbaarheid. Hierdoor gaan ze leven in cultuur.
Display tekst = een ‘toontekst’ die op zichzelf iets te bieden heeft, omdat het mooi
geschreven is/herkenbaar is/een ontluisterend verhaal vertelt/omdat het de
gemeenschapszin van een cultuur versterkt.
De levensvatbaarheid van teksten is het product van het samenspel
van verschillende factoren. Deze factoren zijn gerelateerd aan:
1. Teksteigenschappen
2. De werking van teksten op lezers
3. De sociale status van teksten
In dit schema ga je van teksteigenschappen
(poëtisch en verhalend) via de werking van
teksten op lezers (reflectie, plezier) naar de sociale
organisatie van het schrijven en lezen (classificatie,
waardering en canonvorming).
2.2 Poëtische teksten
Poëtische functie = het vermogen van een tekst om de aandacht
naar zichzelf als tekst toe te trekken. Je aandacht wordt getrokken door de vorm van het
bericht (woordkeuze, klankspel etc). Jakobson ging uit van het idee dat taalgebruik
verschillende functies/effecten heeft. Een taaluiting is meestal gericht op iets in de
wereld, waarover ze informatie verschaft. Opvallende vormgeving is volgens Jakobson de
kern van ‘het poëtische’.
Revolutionair: hij zag het ‘poëtische’ als een bijzondere profilering van alledaagse
taal, niet als indicatie voor een radicaal ander soort taalgebruik. Het poëtische
effect kan dus in alle soorten teksten voorkomen.
Zijn poëtische functie is gebaseerd op het idee dat teksten 6 mogelijke functies hebben,
gerelateerd aan verschillende elementen die bij communicatie een rol spelen:
1. de wereld
2. de zender
3. de ontvanger
4. het contact
5. het medium
6. de tekst
Een tekst kan meerdere functies hebben, maar wordt volgens Jakobson door één
gedomineerd (dominante vs. niet-dominante functies).
Mensen die taal ‘poëtisch’ gebruiken, beheersen taal zodanig dat ze ermee kunnen
spelen en toveren. Hun teksten vallen op als artefacten: teksten die vakmanschap en
creativiteit vertonen (arte-factum=met kunst gemaakt).
Volgens Jakobson is taal een medium met verschillende dimensies: klank, ritme,
betekenis, zinstructuur, opmaak van pagina. Als diverse dimensies tegelijkertijd
geactiveerd zijn, is het resultaat een complexe tekst: taalgebruik met meerwaarde.
1
,Poëtische fucntie wordt waarneembaar, wanneer een auteur verschillende dimensies van
de taal tegelijkertijd activeert. Maar het begrip poëtische functie kan ook toegepast
worden op andere aspecten van tekstuele vormgeving: stijlfiguren, verteltechnieken,
verhaalvormen, ironie etc. Roman is dus poëtisch te noemen als er sprake is van
ongewone perspectieven of onverwachte wendingen in de plot die ertoe leiden dat de
aandacht van de lezer gericht is op de manier waarop het verhaal wordt verteld.
2.3 Verhalende teksten
Verhalen in de vorm van romans, toneelstukken, korte verhalen of epische gedichten
vormen een belangrijk onderdeel van het fenomeen literatuur opgevat in de termen van
levensvatbaarheid (gaat om het vertelde verhaal).
Waarom hebben juist verhalende teksten vaak zo’n lang/rijk cultureel leven?
1. Verhalen zijn een rijke bron van virtuele ervaringen. Ze roepen virtuele wereld op, met
eigenaardige personages, locaties, handelingen, spanningen die de lezer op afstand toch
intensief kan meemaken. Verbeeldingskracht van verteller bepaalt hoe
kleurrijk/interessant verhaal is. Daarbij is verhaalwereld vaak overzichtelijker dan echte
wereld.
2. Vaak fictionele karakter: lezer weet dat verhaal verzinsel is, maar is toch bereid te doen
alsof het verhaal waar is. Kern van fictionaliteit: schrijver krijgt vrijheid om onware dingen
te vertellen en lezer gaat daarin mee willing suspension of disbelief: vrijwillig uitstellen
van ongeloof.
2.4 Reflectie
Levensvatbaarheid van bepaalde teksten lijkt onlosmakelijk verbonden met feit dat ze op
de een of andere manier positief bijdragen aan het intellectuele leven van individuen en
groepen. Heeft te maken met:
1. Soort thema’s dat schrijvers behandelen: thema’s met existentiële/morele betekenis
die bepalend zijn voor ons mensbeeld of voor onze visie op goed en kwaad. Omdat het
gaat om vraagstukken van alle tijden, kunnen deze teksten de tand des tijds doorstaan.
Ze appelleren aan mensen als handelende en reflecterende wezens.
Wat is verschil tussen literatuur en een preek?
Luther: verhalen kunnen iets overbrengen op een manier die plezierig is en waarbij
mensen zich aangesproken voelen.
Romeinse dichter Horatius spreekt van ‘utile dulci’: iemand die het nuttige met het
aangename combineert, krijgt gegarandeerd succes.
Is er een bijzondere vorm van reflectie die eigen is aan de literatuur (aan kunst)?
Literatuurtheorie van Viktor Sjklovski = het idee dat literaire schrijvers geen
nieuwe waarheid verkondigen of nieuwe ideeën kant en klaar voorleggen aan de
lezer, maar het juist aan de lezer overlaten om op nieuwe ideeën te komen. Kunst
creëert ruimte voor reflectie en bepaalt niet wat of hoe mensen moeten denken.
Hij gebruikte de term ‘literariteit’, maar bedoelde hiermee een exclusieve
subcategorie binnen de literatuur in brede zin.
Literatuur was voor Sjklovski synoniem met hoogwaardige kunst. Hij dacht dat
literaire kunst vertrouwde ideeën en vaste denkkaders wist uit te schakelen én dat
de kunst zoiets met eigen middelen deed. Medium, vormgeving en reflectie waren
niet van elkaar te scheiden.
o Volgens Sjklovski deden mensen alles op de automatische piloot; door de
macht der gewoonte kon men de wereld niet meer echt zien of ervaren.
Juist kunst bracht vervreemding tot stand die leidde tot
deautomatisering van onze waarneming en van ons denken. Door
kromme taal wordt aandacht van lezers bijv. vastgehouden; automatische
manier van denken is doorbroken.
o Voorbeeld: Tolstoi – schrijft verhaal vanuit perspectief van paard. Deze kijkt
met ongewone blik naar gedrag van mensen. Dankzij zulke vervreemdende
procédés krijgt een verhaal een kritische functie
2.5 Plezier
2
, Onderscheid tussen het aangename en het schone dat sinds de 18e eeuw in de
kunstfilosofie is gemaakt.
Aangename: gaat om een wat gemakkelijke, passieve vorm van genieten. Doel: afleiding
en ontspanning.
Schone: esthetische ervaring, ‘de kunst of wetenschap van de zintuiglijke waarneming’,
schoonheidsleer. Esthetica houdt zich sinds de 18e eeuw bezig met het begrip
‘schoonheid’ en de ervaring van het schone.
Toch zijn het aangename en schone niet zo strikt gescheiden als traditioneel gedacht
wordt.
Kenmerken van de esthetische ervaring:
1. Wordt opgeroepen door ‘artefacten’, dingen die bewondering afdwingen (inventief
taalgebruik bijv.)
2. Gaat gepaard met zekere afstand: je laat je niet meteen meevoeren als je het aan het
bewonderen bent.
Waarom kan de vaardigheid/creativiteit waarmee iets gemaakt is, een bron van
welbehagen voor iemand anders zijn? Kant: hij definieert de esthetische ervaring in zijn
Kritik der Urteilskraft (1790) als een ‘belangeloos welbehagen’. Belangeloos het
artefact dat een esthetische ervaring oproept dient geen bepaald doel in ons leven. In
een wereld waar zoveel waarde wordt gehecht aan bruikbaarheid is het juist de functie
van kunst om een ruimte te bewaren waar de menselijke creativiteit tot uiting kan komen.
L’art pour l’art: spel dat in en om zichzelf plezier verschaft.
2.6 Classificatie: genres
Wie zicht wil krijgen op de levensvatbaarheid van teksten dient rekening te houden met
verwachtingen (van de lezer) t.a.v. tekstsoorten. Teksten volgens een bepaald model
horen bij een genre. In literatuurgeschiedenis is grote diversiteit aan genres te zien. De
steeds wisselende indeling in genres regelt de productie en receptie van teksten in de
samenleving.
Verder vindt er clustering plaats van genres die als typisch literair worden gezien (epos,
tragedie, lyriek etc.). Als een tekst als zodanig aan lezer wordt gepresenteerd, verwacht
lezer dat de tekst op zichzelf waardevol is en dat deze ook op langere termijn waardevol
kan blijven. Verwachtingen hangen af van historisch en cultureel bepaalde normen en van
de heersende literatuur- en kunstopvatting.
Grens tussen literaire en niet-literaire genres verschuift. Roman kwam pas tot volle bloei
in 18e eeuw; op dit moment belangrijkste en meest wijdverspreide literaire genre. Lange
tijd vond men de roman wat betreft thema’s en onderwerpen te triviaal om als literatuur
besproken te worden. Werd tot ver in 19e eeuw afgedaan als louter vermaak voor volk, of
voor vrouwen en intellectuele lichtgewichten.
Met geschiedschrijving ging het omgekeerd. Valt tegenwoordig buiten systeem van
literaire genres, niet-literair.
Huidige indeling in genres kan door literatuurwetenschap niet als een onveranderlijk
kader worden aangenomen.
2.7 Waardering en canonvorming
Classificatie van teksten gaat snel over kwaliteitsoordelen. Binnen ‘literatuur’ ontstaat
een rangschikking in allerlei subcategorieën: lectuur, entertainment, literaire fictie,
‘echte’ literatuur, literaire kunst, kunst, Literatuur, grote literatuur. Literaire kenmerken
als poëtisch, verhalend, diepzinnig, plezierig vormen allemaal redenen om tekst te
waarderen. Bij rangschikking wegen echter sommige eigenschappen zwaarder dan
andere.
Sociale dimensie van literatuur is laatste decennia belangrijk thema geworden in de
literatuurwetenschap. Met name werk van socioloog Pierre Bourdieu is zeer belangrijk
geweest voor de literatuursociologie: voor inzicht in hoe literaire en andere culturele
activiteiten (beeldende kunst, muziek, film, theater) maatschappelijk gezien
georganiseerd zijn. Op basis van het werk van Bourdieu wordt het terrein van de literaire
productie als een veld gezien waarin verschillende instanties met elkaar concurreren.
3