Portaal
Hoofdstuk 1: Taalonderwijs
Er zijn 8 belangrijke visies op het taalonderwijs.
Traditioneel taalonderwijs
Thematisch-cursorisch taalonderwijs
Taal bij alle vakken
Communicatief taalonderwijs
Whole language benadering
Strategisch taalonderwijs
Taakgericht taalonderwijs
Interactief taalonderwijs
Traditioneel onderwijs
Bij traditioneel onderwijs wordt taal gezien als een belangrijke drager van onze cultuur. In het traditionele
onderwijs ligt de nadruk op schriftelijke vaardigheden, en daarbinnen op vormaspecten.
De ontleding in zinsdelen (redekundige ontleding) en de benoeming van woordsoorten (taalkundige ontleding)
zoals vroeger op universiteiten werd beoefend, werd en wordt op basisscholen veel makkelijker aangeboden
dan voorheen.
Bij schrijven ligt een sterk accent op de vorm van taal, met name op spelling.
Bij lezen ligt een nadruk op de techniek van het lezen; leestechniek, leesbegrip en leesbeleving worden precies
uit elkaar gehouden. Er is weinig aandacht voor de domeinen spreken en luisteren.
Een voordeel van taalonderwijs vanuit deze visie is dat het overzichtelijk is: verdeeld in deelaspecten
die los van elkaar zijn te bekijken en te analyseren.
Een nadeel is dat de aandacht voor de verschillende domeinen van het taalonderwijs niet evenwichtig is. Het
accent ligt op gemakkelijk meetbare aspecten van taal.
Thematisch – cursorisch taalonderwijs
Het uitgangspunt van thematisch-cursorisch taalonderwijs is dat leerlingen vooral taal leren door taal te
gebruiken in zinvolle gebruikssituaties. Leerlingen werken zoveel mogelijk vanuit thema’s met taal.
Naast thematische activiteiten zijn er cursorische activiteiten waarbij leerlingen vak onderdelen oefenen die
wel belangrijk worden geacht, bijvoorbeeld technisch lezen, spelling en grammatica.
Een voordeel van het werken vanuit deze visie is dat leerlingen in de thema’s bezig kunnen zijn met activiteiten
die ze zelf als zinvol ervaren.
Nadelen die wel worden genoemd zijn, dat het thematisch werken veel tijd kost, waardoor de balans tussen
cursorisch werken en thematisch werken ongelijk is.
Deze visie op taalonderwijs kwam op vanaf de jaren zeventig, toen in de samenleving het accent kwam te
liggen op individuele zelfontplooiing en maatschappelijke bewustwording. De hoofdkenmerken zijn nog steeds
terug te vinden in de huidige taalmethoden.
Taal bij alle vakken
Taal gebruik je voor het leren van nieuwe inhouden en voor het verkrijgen van nieuwe inzichten. De leerkracht
is sterk gericht op de interactie in de groep. De bedoeling is daarvan dat de leerlingen in de gelegenheid te
stellen om te leren in klassikaal verband of in kleinere groepen.
Een voordeel van het werken vanuit deze visie is dat leerlingen taal gebruiken in een situatie die voor het
betekenisvol is, maar ook transferproblemen worden zo voorkomen. Strategieën die aangeleerd worden bij
begrijpend lezen zijn dan geen doel opzich, maar een middel dat bij andere vakken kan worden ingezet. Een
nadeel kan zijn dat bepaalde taalonderdelen daardoor niet goed tot stand komen.
Communicatief taalonderwijs
Bij communicatief taalonderwijs is het belangrijk dat de leerlingen zowel schriftelijk als mondeling goed leren
communiceren. De aandacht gaat dan minder uit naar hoe goed het taalgebruik is. Het leren spreken, luisteren,
schrijven en lezen zijn erg belangrijk bij deze visie. Hierbij wordt gedacht vanuit : zender(s) -> boodschap ->
ontvanger(s).
,Een voordeel is dat leerlingen gemotiveerd kunnen raken door de gekozen situaties.
Een nadeel is dat deze situaties -wanneer ze steeds door de leerkracht gekozen worden- geknutseld kunnen
worden.
Whole languagebenadering
Bij deze visie leren de leerlingen taal aan als geheel. Deze methode komt van oorsprong uit Amerika en is
opgepikt door de Nederlandse stichting “taalvorming”. Deze stichting bedacht de taalronde, waarin vertellen,
luisteren, schrijven en lezen in samenhang ervaren en geleerd worden.
Het uitgangspunt is dat alle leerlingen iets te vertellen hebben, ook de leerlingen die niets lijken mee te maken.
De keuze van onderwerpen is daarbij van groot belang en de onderwerpen worden zo gekozen dat elk kind
erover mee kan praten. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan het volgende uitgangspunt, namelijk dat
kinderen een taal leren door taal te gebruiken. De eigen ervaringen van het kind zijn het uitgangspunt voor
gesprekken.
Strategisch taalonderwijs
Het strategisch taalonderwijs is gebaseerd op de visie dat leerlingen voor het uitvoeren van communicatieve
taken strategieën moeten leren beheersen. Bij begrijpend lezen betekent dat leerlingen strategieën leren om
de hoofdgedachte uit de tekst te halen.
Een voordeel hiervan is dat de leerlingen de beschikking krijgen over een middel om greep op de taal te krijgen.
Een nadeel is dat de leerkracht al snel de procedures gemakkelijk gebruikt, waardoor het voor de leerlingen al
snel saai en vervelend wordt.
Taakgericht taal onderwijs
Taakgericht onderwijs gaat uit van het idee dat leerlingen niet alleen een taal leren Om er een taken mee te
maken, maar de taal juist leren door de zulke taken zelf uit te voeren. In deze visie vindt onderwijs plaats vanuit
taken die de leerlingen zelf interessant vinden.
‘het is noodzakelijk dat leerlingen geconfronteerd worden met dingen die ze eigenlijk nog niet kunnen, met een
uitdaging waar ze eventjes mee moeten worstelen, anders leren ze er niks bij’
De bedoeling van dit soort onderwijs is dat leerlingen gemotiveerd genoeg zijn om die kloof te overbruggen en
al doende in interactie met anderen taalvaardiger te worden.
De aanhangers van deze visie zeggen dat wat kinderen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel
leren.
Voor het werken uit dit type onderwijs gelden de dezelfde voor -en nadelen van het communicatieve en taal bij
alle vakken.
Interactief taalonderwijs
Interactief taalonderwijs gaat ervan uit dat leerlingen het beste leren in een krachtige leeromgeving waarbij
rekening wordt gehouden met hun individuele verschillen en behoeften. Interactief taalonderwijs bestaat uit
drie manieren van leren:
Betekenisvol leren
Sociaal leren
Strategisch leren
Betekenisvol leren:
Kinderen leren het best in contexten die voor hen belangrijk zijn. betekenisvol leren gaat uit van het idee dat
leren een actief proces is, waarin kinderen hun kennis van de taal en van de wereld voortdurend blijven
organiseren.
Sociaal leren:
Leerlingen leren in samenspraak en samenwerking met anderen. Onder invloed van voorbeeld gedrag en door
hun gesprekken met volwassenen en leeftijdsgenoten leren ze de betekenis en functie van geschreven en
gesproken taal.
Samenwerkend leren is een goede werkwijze, vooral wanneer daarbij gemeenschappelijke doelen worden
nagestreefd en ieder groepslid wordt aangesproken op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.
,Strategisch leren
Leerlingen hebben concrete strategieën nodig om bepaalde taalproblemen op een goede en snelle manier aan
te pakken. Zij krijgen veel van die strategieën als vanzelf door samen te werken met anderen en door
modelgedrag van volwassenen over te nemen.
Interactief taalonderwijs is bijna met alle taalvisies te vergelijken met uitzondering van het traditionele
taalonderwijs.
Vrijwel geen enkele leerkracht geeft les vanuit 1 visie.
Paragraaf 1.3: Inhouden en doelen
Er zijn 4 soorten inhouden van taalonderwijs te onderscheiden. Deze kun je niet los van elkaar zien. De meeste
tijd die wordt besteedt aan taal, is taalvaardigheden.
Onder taalvaardigheden valt het volgende:
Spreken
Luisteren
Schrijven
Lezen
Daarnaast bestaat het vak Nederlands uit:
Woordenschat
Jeugdliteratuur
Taalbeschouwing
Een belangrijke inhoud van het taalonderwijs is het woordenschat. Woordkennis is van fundamenteel belang
voor de taalvaardigheid: zonder woorden geen taal.
Via boeken en digitale media maakt een leerkracht leerlingen wegwijs in de wereld waarin ze leven. Dat is
jeugdliteratuur.
Leerlingen komen in aanraking met verschillende culturen, leven zich in anderen en genieten van verhalen. In
de verhalen wordt veel een andere taal geboden dan de gesproken taal, er komen bijvoorbeeld stijlfiguren voor
(zoals de repetitio of de herhaling, de hyperbool of de overdrijving) en er wordt archaïsche taal gebruikt
(historische verhalen).
Leerlingen leren in het onderwijs nier alleen taal, maar denken ook na over de taal zelf. Met andere woorden:
ze gebruiken taal niet alleen, maar denken ook na over de taal zelf. Dat noemen we taalbeschouwing.
Taalbeschouwing is om 2 reden belangrijk:
1. De leerlingen leren door middel van die reflectie zelf bewuster gaan spreken, luisteren, lezen en
schrijven. De reflectie is ondersteunend voor het ontwikkelen en het bewust hanteren van taal.
2. Taal is zo fascinerend, zon prachtig verschijnsel en zon belangrijk cultuur element dat het beschouwen
van taal daarom alleen al de moeite waard is.
Onder taalbeschouwing verstaan we ook reflecteren op de functies van taal. Voorbeelden hiervan zijn:
Hoe spreek je onbekenden aan? (communicatieve functie)
Welke synoniemen zijn er voor het woord leuk? (conceptualiseren functie)
Hoe kan ik de tekst spannender maken? (expressieve functie)
Doelen ondersteunen de leerkracht bij het selecteren van de juiste doelen. We gaan in op:
De kerndoelen in het basisonderwijs
Tussendoelen
Het referentiekader van taal en rekenen
Leerstoflijnen
Doelen uit de methode of zelfgekozen doelen
Groeps- en individuele doelen
Kerndoelen
, De overheid heeft globale doelen gesteld voor het basisonderwijs. Dit geldt voor elk vak. In Nederland gaf de
minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen kort na de invoering van de wet op het basisonderwijs in
1985 opdracht tot het formuleren van eisen die betrekking hebben op de onderwijsinhoud. Vanaf 1990 wordt
dit kerndoelen genoemd.
Tussendoelen bij de kerndoelen
De meeste basisscholen zorgen ervoor dat ze aan de kerndoelen voldoen door voor niet-verouderde methoden
te kiezen en het taalonderwijs op deze methoden te baseren.
Referentiekader taal en rekenen
De kerndoelen geven aan welke doelen een school moet behalen. Ze zeggen niets over welk niveau de
kinderen daarin moeten beheersen. In het referentiekader voor taal en rekenen staat beschreven wat
leerlingen op verschillende momenten in hun schoolleven op het gebied van taal en rekenen moeten kennen
en kunnen.
Het referentiekader onderscheidt taal in 4 domeinen:
Mondelinge taalvaardigheid
Lezen
Schrijven
Begrippenlijst en taalverzorging
Voor deze domeinen worden 4 niveaus onderscheiden:
Fundamenteel taalniveau (niveau 1F) voor het eind van het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en
het praktijkonderwijs
Niveau 2F voor mbo 1,2,3 en VMBO
Niveau 3F voor mbo 4 en eind Havo
Niveau 4F voor eind vwo
Het fundamenteel niveau is zo bepaald dat ongeveer 75% van de leerlingen dit bereikt aan het eind van het
schooltype.
Doelen vanuit de methode of zelfgekozen doelen
Een leerlijn die in een methode staat omvat alle leerdoelen die geleerd moet worden. De meeste scholen
kiezen hiervoor.
Sommige scholen kiezen ervoor om niet met methodische materialen te werken. Zij geven taalonderwijs aan de
hand van thema’s en eigen materialen. Zulke scholen hebben meestal een (taalbeleid)plan waarin alle
leerlijnen taal goed beschreven staan zodat leerkrachten houvast hebben en een heldere lijn kunnen uitzetten.
Groeps- en individuele doelen
Als een leerkracht verder wil differentiëren, kan hij ervoor kiezen om aparte taaldoelen te formuleren voor
groepjes leerlingen of zelfs voor individuele leerlingen.
Paragraaf 1.4: Didactiek van het taalonderwijs
Bij het taalonderwijs zijn twee vragen belangrijk:
Wat zijn de inhouden van het taalonderwijs?
Hoe stelt een leerkracht de inhouden van het taalonderwijs aan de orde?
Elke basisschool moet zich houden aan de kerndoelen en het referentiekader. Over de manier van lesgeven
heeft de overheid niets vastgelegd en dus mag een elke school zelf bepalen hoe zij die inhouden van het
taalonderwijs met leerlingen verwerkt.
De visie op taalonderwijs bepaalt voor een belangrijk deel de didactiek ervan.
Er zijn twee manieren waarop leerlingen leren: incidenteel en intentioneel. We spreken van incidenteel als het
leren spontaan en ‘onbedoeld’ plaatsvindt. Op deze manier leren leerlingen al voor ze naar de basisschool gaan
de kenmerkende fonemen van onze taal kennen, de woorden van hun basiswoordenschat de grammaticale
structuren van woordbouw en zinsbouw, talige normen en beleefdheidsregels.
We spreken van intentioneel leren als een kind er bewust voor kiest om iets te leren, bijvoorbeeld als het kind
zelf op zoek gaat naar kennis via ontdekkingen, bevragen van anderen, uitleg van anderen, bestuderen van