Hoofdstuk 1 recht algemeen
1.1.1 Privaatrecht/ civiel recht/ burgerlijk recht = burger tegen over andere burger
Burger houdt in =
Natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed) &
Rechtspersonen (organisaties die ook rechten en plichten hebben)
Samen zijn zij rechtssubjecten = de dragen zijn van rechten en plichten
1.1.2 Onder wettenbundel B privaatrecht valt dus het Burgerlijkwetboek, deze is verdeeld in
de eerste 10 hoofdstukken:
1. Personen- en familierecht
Dit gaat over individu (zoals de naam, woonplaats vermissing, overlijden)
En over relaties tussen mensen binnen en buiten het gezin (familie, huwelijk,
scheiding, minderjarige kinderen)
2. Rechtspersonenrecht
Organisatie- en ondernemingsvormen beschreven die evenals personen kunnen
deelnemen aan het rechtsverkeer (verengingen, stichtingen, naamloze
vennootschappen, grond kopen, huizen kantoren bezitten, lening afsluiten)
3. Vermogensrecht
Algemene regels zoals goederenrecht en verbintenissenrecht (Hoe een geldige
rechtshandeling tot stand komt of wat een volmacht is)
4. Erfrecht
Over iemand zijn vermogen na zijn dood
5. Zakelijke rechten
Gaat over rechten die iemand heeft op een zaak (rechten van eigendom)
6. Verbintenissenrecht
De algemene regels over verbintenissen (overeenkomsten)
7. Bijzondere overeenkomsten
Bijzondere regels over diverse overeenkomsten (arbeidsrecht, koopovereenkomsten,
consumentenrecht)
8. Verkeersmiddelen en vervoer
Alles over verkeer
10. Internationaal privaatrecht
1.1.3 Publiekrecht = rechtsbetrekking tussen de burgers en de overheid
Onder publiekrecht vallen de volgende rechtsgebieden
1. Staatrecht
2. Strafrecht
3. Bestuursrecht
4. Internationaal europeesrecht
5. Vreemdelingenrecht
1.2.2 Materieelrecht (recht hebben) = regels waarin het recht personen bepaalde
gedragingen voorschrijft of verbied (oftewel de regels waaraan iedereen zich moet houden
en wat je wel en niet mag doen, bijvoorbeeld: je mag niet plassen in het openbaar anders
krijg je straf …)
Formeelrecht (recht halen) = wijze waarop materieelrecht wordt gehandhaafd (het formele
recht geeft namelijk regels voor de procedures als je jouw verplichting niet nakomt,
bijvoorbeeld: hoe pakt de politie iemand aan die wild heeft geplast) HOE kan?..
,1.2.3 Objectief recht (het recht) = het geheel van regels die in Nederland gelden
(bijvoorbeeld: je werkgever moet op tijdloon betalen)
Subjectief recht (waar jij recht op het) de juridische bevoegdheden die een persoon kan
hebben (bijvoorbeeld: je kan om 50% verhoging vragen als de werknemer niet op tijd je loon
betaald)
Eigenlijk is dus als get objectieve recht niet goed uitgevoerd word jij met het subjectieve
recht hier wat tegen kan doen/navragen
1.2.4 Dwingend recht (dwingend voorgeschreven) = alle weten waar je niet van af mag
wijken/ verplicht aan moet houden. De dwingende regels beschermen de zwakkere partij
Aanvullend recht/ regelend recht (afwijken mag) = partijen die een overeenkomst sluiten
niet verplicht om bepaalde rechtsregels te volgen, ze kunnen zelf regelingen maken als ze
samen akkoord gaan
Algemene rechtsregels staan vaak onder dwingende recht
1.3.1 het wordt alleen als een rechtsregel beschouwt als de regel uit een de volgende
rechtsbronnen in voortbestaan:
1. De wet -> gemaakt door de statengeneraal en regering
2. Jurisprudentie -> geheel van rechtelijke uitspraken
3. Gewoonterecht -> gedrag dat hoort en uit de samenleving ontstaat,
4. Het verdrag -> overeenkomsten tussen staten en internationale organisaties zoals de
Europese unie, Verenigde naties en de raad van Europa
Verbintenis: een juridische relatie tussen minimaal twee partijen waarbij de ene partij
verplicht is tot een op geld waardeerbare prestatie (doen of nalaten) waar de andere partij
recht op heeft.
1.3.2 Totstandkoming van de wetten:
Wetten maken
Besturen
Rechtspraak
Uitgebreide aanpak van een wetvoorstel:
1. Minister laat ambtenaren een wetvoorstel maken
2. Ministerraad keurt voorstel goed
3. Raad van state adviseert
4. Tweede kamer neemt voorstel aan
5. Eerste kamer geeft goedkeuring
6. Koning bekrachtigt
7. Bewindspersonen contrasigneren
8. Aankondiging in het staatsblad
9. Inwerkingtreding
, Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht
Vermogensrecht; verbintenissenrecht en goederenrecht
Verbintenis = een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen waarbij deze personen
onderling rechten en plichten hebben.
Om van verbintenis te spreken, moet er sprak zijn van:
1. Een rechtsbetrekking, die
2. Vermogensrechtelijk is, en
3. Tussen twee of meer personen geldt.
Rechtsbetrekking = juridische verhouding of relaties tussen twee partijen
Vermogensrechtelijk rechtsbetrekking = dat de rechtsbetrekking die is ontstaan op geld
waardeerbaar moet zijn.
Een verbintenis bestaat uit twee of meer personen die rechten en plichten tegenover elkaar
hebben.
Elementen van een verbintenis
een tussen twee
rechts-
vermogens- of meer verbintenis
betrekking personen
rechtelijke
Het verbintenissenrecht regelt de rechten en plichten van de bij de verbintenis betrokken
persoon.
Ontstaan van verbintenissen
Verbintenissen ontstaan uit:
1. De rechtshandeling, bijvoorbeeld een overeenkomst; (Beide partijen kiezen ervoor om
een verbintenis te laten ontstaan)
2. De wet. (ontstaat zonder dat partijen dit gewild hebben)
Je sluit een overeenkomst Je verricht een handeling
met een ander waaraan de wet een gevolg
verbindt zonder dat je dit
gevolg gewild hebt
Er ontstaat
een
verbintenis
, Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit de overeenkomst
3.1 Een overeenkomst = een afspraak tussen twee of meer personen, waarbij je juridisch
verbonden bent.
Om een overeenkomst tot stand te brengen moet er allereerst
1. Sprake zijn van een meerzijdige rechtshandeling. (Op basis van Art. 6:213 BW)
2. Er moet ook sprake zijn van een bod dat aanvaard is (Art. 6:217 BW).
Wanneer 2 personen met elkaar een overeenkomst aangaan, vloeien hieruit rechten en
plichten voort. Deze rechten en plichten vormen de verbintenissen
3.2 Een rechtsbehandeling = een behandeling die je verricht met de bedoeling om een
rechtsgevolg (juridisch gevolg) te laten ontstaan. Bv. Je vraagt iemand of je geld mag
lenen, dit is de handeling waar een rechtsgevolg uitkomt, namelijk een
leenovereenkomst. Art. 3:33 BW
Zonder rechtshandeling heb je dus geen overeenkomst.
Een rechtshandeling kan;
1. Eenzijdig (een aanbod of aanvaarding)
- Bv. Je vraagt om geld te lenen (eenzijdig).
2. Meerzijdig (je gaat beide akkoord met de overeenkomst).
- Je vraagt iemand om geld te lenen en de persoon gaat ermee akkoord, nu is het
meerzijdig.
3.3 Er zijn rechtshandelingen die niet tot stand komen, waardoor je geen overeenkomst
hebt en de rechtshandeling nietig is.
Zo zijn er ook rechtshandelingen die wel tot stand komen, maar ongeldig worden
gemaakt. Dan is de rechtshandeling vernietigbaar.
3.4 Nietigheid en vernietigbaarheid
-Nietige rechtshandeling: nooit tot stand gekomen. (Vanaf het begin ongeldig)
-Vernietigbare rechtshandeling: degene die door de wet beschermd wordt (in een
overeenkomst) kan deze vernietigen. Doet zij dat niet, blijft het geldig.
Verschil tussen de twee;
Als een rechtshandeling nietig is, dan is de aangegane overeenkomst ook nietig.
Is de rechtshandeling vernietigbaar, dan is de aangegane overeenkomst ook
vernietigbaar.
Gronden voor:
1. Nietigheid.
-wilsontbreken/wilsdefect Art. 3:33 BW wanneer de wil en verklaring niet
overeenkomen. Bv. Je wilt €1000,- voor je fiets, maar schrijft (verklaring) per ongeluk
€100,-. De wil en verklaring zijn niet gelijk = wilsontbreken/wilsdefect = nietige
rechtshandeling = geen overeenkomst.
Hier zijn uitzonderingen op. Dit valt onder gerechtvaardigd vertrouwen en staat in Art.
3:35 BW. Of te wel, is het een logische verandering in wil en verklaring.