Psychopathologie 2.1.6 samenvatting
les 1: Afwijkend gedrag en classificatie
Hoofdstuk 1, 2 en 3
Criteria voor afwijkend gedrag:
1. Uitzonderlijk gedrag: iemand die volgens mensen uit diens omgeving in bepaalde opzichten te veel
van de normale maatstaf afwijken: bv paniek als je boodschappen moet doen.
2. Sociaal afwijkend: gedrag vertonen dat niet goed in de context past: bv iemand uitgebreid
omhelzen terwijl je hem of haar niet kent.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit: hallucineren, wanen.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon: bv bij depressie.
5. Ongepast of contraproductief gedrag: bv vreemd gedrag bij angst.
6. Gevaar: gedrag dat gevaar oplevert voor de omgeving en/of de persoon zelf.
Historische visie:
Rond 1600: Gekkenhuizen.
Rond 1800: Morele therapie; psychiatrische patiënten moeten “menselijk” worden behandeld.
Rond 1950: Medicijngebruik; werd ontdekt voor psychische stoornissen zoals antidepressiva en
antipsychotica.
Onderzoek Rosenhan (1973):
Onderzoek naar de diagnose schizofrenie.
Resultaten onderzoek:
- Alle simulanten (op één na) werden gediagnostiseerd als “schizofreniepatiënten”.
- Geen enkel personeelslid had door dat de “patiënt” eigenlijk een simulant was.
- De andere patiënten hadden het bedrog wel door.
- Gemiddeld bleven ze 19 dagen opgenomen.
DSM-5: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
DSM-5 is bedoeld om psychische stoornissen te ordenen en is een classificatiemiddel.
Kenmerkend voor een psychische stoornis: Wanneer er sprake is van afwijkende emoties, gedachten
of gedragspatronen dat wordt gekenmerkt door o.a. een storing in het functioneren en (persoonlijk)
lijden.
, Psychologische tests:
- Intelligentietesten: geheugen (korte/lange termijn), concentratievermogen, aandacht en taal.
- Persoonlijkheidstesten: karaktereigenschappen.
- Neuropsychologische testen: hersenfuncties onderzoeken waar mogelijk defect in kan zitten.
- Zelfbeoordelingsvragenlijsten: aangeven in hoeverre je last hebt van bepaalde klachten.
Oorzaken ontstaan van een stoornis:
Er zijn meerder perspectieven;
1. Biologisch perspectief
2. Sociaal-cultureel perspectief
3. Psychologische perspectieven:
- Psychodynamica (Freud)
- Behaviorisme (Pavlov)
- Sociaal-cognitief (Bandura)
- Cognitief (Ellis)
- Humanisme (Maslow)
Biopsychosociaal perspectief: de combinatie van biologische aanleg (nature) en omgevingsfactoren
(nurture).
Les 2: Angststoornissen en obsessieve compulsieve stoornissen
Hoofdstuk 5
Symptomen angststoornis:
1. Fysieke kenmerken: bv schrikachtig zijn, zenuwachtigheid, trillen, beklemd gevoel op borst, heftig
zweten, klamme handen, droge mond, kortademigheid, snelle hartslag en misselijkheid.
2. Gedragskenmerken: bv vermijdend gedrag of juist het zich vastklampen en afhankelijk gedragen.
3. Cognitieve kenmerken: bv het hebben van grote zorgen, bange voorgevoelens, angst voor het
verlies van controle, piekergedachten, concentratieproblemen, aandacht tekort en verward denke.
Paniekstoornis: bestaat uit herhaalde, onverwachte paniekaanvallen met veel lichamelijke
symptomen.
DSM criteria voor een paniekstoornis:
Terugkerende paniekaanvallen hebben en minstens een van de aanvallen moet gevolgd worden door
een periode van ten minste een maand waarin de volgende verschijnselen zich voordoen:
- Aanhoudende angst voor een volgende aanval of bezorgdheid over de gevolgen van de aanval.
- Significante veranderingen in het gedrag, zoals beperken van activiteiten, niet het huis uit etc.