Samenvatting herkennen van psychische (on)gezondheid
Cursusdoelen:
Doel 1: De student kan beperkingen en problemen met betrekking tot psychische
gezondheid en gedrag herkennen en verklaren.
Doel 2: De student kan een verband leggen tussen specifieke beperkingen en
problemen op het gebied van psychische gezondheid en gedrag en
behandelmethoden.
Toetsmatrijs:
Cursusdoel Onderwerp Toets criteria
1&2 Introductie in psychische Voor ieder
(on)gezondheid onderwerp geldt
Stoornissen die ontstaan in dat er vragen
de kindertijd en de worden gesteld
adolescentie m.b.t.:
Angststoornissen,
stemmingsstoornissen en - Verklaringen
suïcidaliteit - Kenmerken
Stress gerelateerde
stoornissen - Behandeling
Persoonlijkheidsstoornissen - Begeleiding
Schizofrenie en
psychotische stoornissen
Middel gerelateerde en
verslavingsstoornissen
Cognitieve stoornissen en
stoornissen die
samenhangen met ouder
worden
Toetsing:
MC- toets
40 vragen, 25 goed is een voldoende
100 minuten de tijd
1
,Week 1 (maandag 2 september)
Leerdoelen:
1. De student kan afwijkend gedrag herkennen en definiëren.
2. De student kan de belangrijkste kenmerken van het DSM-classificatie systeem
beschrijven.
3. De student kan de sterke en zwakke punten van het DSM-classificatie systeem
benoemen.
4. De student kan benoemen waarom deze kennis belangrijk is voor de sociaal werker.
Leerdoel 1: De student kan afwijkend gedrag herkennen en definiëren.
Wat is afwijkend gedrag?
Beschrijvingen van psychische problemen of stoornissen bevatten specifieke eigenschappen
of kenmerken van die psychische stoornissen. Deze specifieke eigenschappen of kenmerken
noemen we symptomen. Het begrip ‘diagnostisch criterium’ wil zeggen dat bepaalde
verschijnselen of symptomen moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden, voordat ze als
afwijkend of passend bij een bepaalde stoornis beschouwen. Mensen met psychische
problemen hebben vaak last van bevooroordeeld en afwijkend gedrag van mensen om hen
heen. Dit afwijkend gedrag kan betrekking hebben op gedachten, emoties of gedragingen die
afwijken van wat gangbaar is in een bepaalde cultuur of context.
Criteria voor afwijkend gedrag
Deskundigen op het gebied van de geestelijke gezondheid gebruiken verschillende criteria
om te beoordelen of emoties, gedachten en gedrag afwijkend zijn. Hieronder volgt een
overzicht van de meest gebruikte criteria:
1. Uitzonderlijk
Uitzonderlijk gedrag krijgt vaak het etiket ‘afwijkend’ of ‘abnormaal’. Slechts weinig mensen
beweren dat ze dingen zien of horen die er in werkelijkheid niet zijn. Dit wordt in de westerse
cultuur bijna altijd beschouwd als afwijkend gedrag. In andere, vaak niet-westerse, culturen
beschouwen mensen ‘stemmen horen’ en andere vormen van hallucinatie onder bepaalde
omstandigheden echter niet als uitzonderlijk.
2. Sociaal afwijkend, overtreden van sociale normen
Alle samenlevingen hebben normen (maatstaven) die bepalen welke vormen van gedrag
acceptabel zijn in een bepaalde context. Gedrag dat mensen in de ene cultuur normaal
vinden, kan door mensen in een andere cultuur als afwijkend worden aangemerkt. Normen
ontwikkelen zich uit de gewoonten en opvattingen van een bepaalde groep mensen. Het zijn
dus relatieve maatstaven en geen universele waarheden. Als behandelaars zich afvragen of
gedrag normaal of afwijkend is, moeten ze dus rekening houden met culturele verschillen.
Bovendien, wat de ene generatie afwijkend vindt, kan de volgende generatie heel normaal
2
,vinden, zoals hoe er in verschillende generaties bijvoorbeeld naar homoseksualiteit wordt
gekeken.
3. Foute perceptie of interpretatie van de realiteit
Normaal gesproken vormen onze zintuigen en cognitieve processen een accurate mentale
representatie van onze omgeving. Als iemand dingen ziet of stemmen hoort die er in
werkelijkheid niet zijn, zeggen we dat hij hallucineert. Dat wordt in onze cultuur gewoonlijk
opgevat als teken van een onderliggende psychische stoornis.
4. Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon
Persoonlijk lijden als gevolg van problematische emoties zoals angst en depressie, kan
afwijkend zijn. Soms zijn angst en depressie echter normale reacties op een situatie,
bijvoorbeeld wanneer je werkelijk wordt bedreigd of als je mensen of dingen kwijtraakt die je
dierbaar zijn. In dat geval zou de afwezigheid van een emotionele reactie juist abnormaal of
afwijkend zijn. Heftige emoties op zich zijn dus niet afwijkend, tenzij ze lange tijd na de
aanleiding van de emoties nog in alle hevigheid aanwezig zijn. Bij sommige mensen blijven
emoties zo heftig, dat ze niet goed meer kunnen functioneren.
5. Onaangepast of contraproductief gedrag, disfunctioneren
Gedrag dat geen bevrediging maar onprettige gevoelens oproept, vinden we over het
algemeen afwijkend. Gedrag dat ons beperkt in ons vermogen om bepaalde rollen te
vervullen, of ons ervan weerhoudt om ons aan onze omgeving aan te passen, kan ook als
afwijkend worden opgevat. Voorbeelden van contraproductief gedrag zijn het veelvuldig
controleren van het slot van de deur omdat de betrokkene een enorme spanning ervaart als
hij dat niet doet, en zich veel te vaak en grondig wassen omdat iemand zich continu vies
voelt. Het gedrag in deze voorbeelden is niet productief of nuttig voor deze persoon, maar
belemmert iemand in zijn of haar functioneren.
6. Gevaar
Gedrag dat gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen, noemen we gewoonlijk
afwijkend gedrag. Ook hier is de sociale context van groot belang,
Culturele aspecten van afwijkend gedrag
Concepten van gezondheid en ziekte kunnen in verschillende culturen een andere inhoud en
betekenis hebben. Abnormale gedragspatronen kunnen zich in verschillende culturen op
verschillende wijzen uiten. Neem bijvoorbeeld angst. Westerlingen ervaren angst vaak in de
vorm va bezorgdheid, bijvoorbeeld over zorgen in geld en vaste lasten. In een aantal
Afrikaanse culturen neemt angst echter vaak de vorm aan van een vrees zich niet te kunnen
voortplanten. Zelfs de woorden waarmee we psychische stoornissen beschrijven, hebben in
verschillende culturen een andere betekenis of daar bestaat geen equivalent voor.
3
,Leerdoel 2: De student kan de belangrijkste kenmerken van het DSM-classificatie systeem
beschrijven.
De bekendste classificatiesystemen op de wereld zijn de:
Statistical Manual of Mental Disorders, vijfde versie (DSM-5)
International Classification of Disease, tiende versie (ICD-10)
De DSM wordt op grote schaal gebruikt; wereldwijd is het in de psychiatrie het meest
gebruikte diagnostisch handboek. Waar de DSM alleen psychische stoornissen beschrijft,
bestaat de door de Wold Health Organization (WHO) uitgegeven ICD uit een classificatie van
zowel geestelijke als lichamelijke stoornissen.
Uitgaanspunt om een aandoening in de DSM-5 en de ICD-10 op te nemen is dat er sprake
moet zijn van de volgende verschijnselen:
Emotioneel lijden (gewoonlijk depressie of angst);
Ernstige belemmeringen in het functioneren (problemen op het werk, in het gezin of
in de maatschappij in het algemeen);
Gedrag dat kan leiden tot persoonlijk lijden, pijn, invaliditeit, zelfverminking of de
dood (bijvoorbeeld krassen en snijden, pogingen tot zelfdoding, herhaald gebruik van
schadelijke drugs);
De belemmering houdt langere tijd aan en past niet meer in een normale reactie
binnen een bepaalde (culturele) context.
De professional bepaalt tijdens het onderzoek of iemands symptomen overeenkomen met
de criteria die de DSM stelt voor een bepaalde psychische stoornis. Er wordt alleen een
diagnose gesteld als het minimum aantal symptomen aanwezig is om te voldoen aan de
diagnostische criteria voor die bepaalde diagnose. De DSM classificeert stoornissen die
mensen hebben, niet de mensen zelf.
De DSM beschrijft, maar geeft geen verklaringen. Het handboek is ‘atheoretisch’. Deels is dit
te verklaren door het feit dat van bijna alle stoornissen nog geen eenduidige, algemeen
erkende oorzaak bekend is. Het blijft per stoornis dus bij een opsomming van diagnostische
kenmerken en symptomen van afwijkend gedrag en de afwijkende emoties en gedachten. De
DSM doet geen uitspraken over de oorsprong ervan en is niet gebaseerd op theoretisch
raamwerk. De behandelaar komt tot een diagnose door het gedrag van de patiënt te
vergelijken met de criteria die het DSM-classificatiesysteem geeft voor specifieke patronen
van psychische stoornissen.
4
,De DSM-5 omvat twintig algemene categorieën van psychische stoornissen, waaronder:
Angststoornissen
Schizofreniespectrumstoornissen
Andere psychotische stoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen
Waarom is classificeren van belang?
Classificatie vormt de basis van wetenschap
Classificatiesystemen vormen de grond van belangrijke beslissingen
Classificeren helpt om het verloop van een ziekte te voorspellen
Classificeren helpen vergelijkbare populaties van elkaar te onderscheiden
Leerdoel 3: De student kan de sterke en zwakke punten van het DSM-classificatie systeem
benoemen.
Voordelen/sterke punten DSM-classificatiesysteem:
De beschrijving van specifieke diagnostische criteria, dankzij de DSM kan een
behandelaar de klachten en aanvullende gegevens van zijn patiënt vergelijken met
specifieke normen, om te zien welke diagnoses het meest van toepassing zijn;
Om wereldwijd een gemeenschappelijke taal te creëren voor professionals en
onderzoekers > dat stimuleert de wetenschap en maakt internationale discussies
gemakkelijker.
Daarnaast is het betrouwbaar, handig in de praktijk en gebaseerd op een
wetenschappelijke basis
Nadelen/zwakke punten DSM- classificatiesysteem:
Sommige critici zetten vraagtekens bij specifieke diagnostische criteria, zoals de eis
dat een ernstige depressie minimaal twee weken moet duren voor de diagnose
gesteld mag worden;
Anderen vinden dat het systeem te veel leunt op het medisch model, zij stellen dat
het medische model te veel nadruk legt op wat zich misschien in de betrokkenen
afspeelt, en te weinig nadruk legt op externe invloeden zoals sociale factoren en
fysieke omgevingsfactoren;
De functionaliteit van het gedrag, maar ook iemands positieve eigenschappen zoals
veerkracht of humor, krijgt volgens velen te weinig aandacht in het DSM;
Het kan mensen stigmatiseren, doordat ze een sticker van psychiatrische diagnose
krijgen opgeplakt.
Andere nadelen zijn: het focust zich te veel op labels, het houdt weinig rekening met
culturele verschillen en je ziet weinig oorzaken van bepaalde stoornissen erin
terugkomen.
5
, Leerdoel 4: De student kan benoemen waarom deze kennis belangrijk is voor de sociaal
werker.
Vroegtijdig signaleren: Sociaal werkers kunnen afwijkend gedrag vroeg herkennen en
de client naar de juiste hulp verwijzen.
Betere communicatie: Het DSM geeft sociaal werkers de mogelijkheid om goed te
praten met andere hulpverleners zoals psychiaters en psychologen.
Passende zorg: Met DSM-kennis kunnen sociaal werkers betere ondersteuning geven,
afgestemd op wat de cliënt nodig heeft.
Beter begrip: Door het DSM kunnen sociaal werkers beter begrijpen waarom iemand
zich op een bepaalde manier gedraagt, wat helpt bij het kiezen van de juiste hulp en
interventies.
6