Functieleer
De 10 zintuigen (volgens Ward):
1. Gezichtsvermogen
2. Gehoor
3. Geur
4. Smaak
5. Tastzin
6. Pijngewaarwording
7. Temperatuurgewaarwording
8. Evenwichtsgevoel (Vestibulair zintuig)
9. Kinesthesie (Positie en beweging)
10. Interoceptie (Interne sensaties; honger, blaas etc.)
Hoofdstuk 3 ‘Het gezichtsvermogen’
Oscillaties: Snelle trillingen van elektrisch geladen deeltjes.
Fotonen zijn energiepakketjes waarin licht zich verplaatst. De intensiteit van licht wordt bepaald door
de hoeveelheid fotonen die een oppervlak bereiken. Fotonen kunnen dan gereflecteerd of geabsorbeerd
worden, of door het oppervlak heen gaan.
Fosfenen: Lichtvlekken en lijnen.
De route van neuronale signalen via het oog naar de hersenen:
1. Cornea (hoorvlies)
2. Kamervocht
3. Pupil
4. Lens
5. Glasachtig lichaam
6. Retina
7. Oogzenuw
8. Chiasma Opticum
9. Corpus geniculatum laterale
10. Primaire visuele cortex
De accommodatie van het oog wordt geregeld door de ciliaire spieren in de lens. Wanneer de stimulus
dichtbij is moeten de spieren in de lens boller worden. Wanneer de stimulus veraf is, moeten de
spieren platter worden.
Transductie is een proces waarbij een receptorcel (dit kunnen staafjes of kegeltjes zijn) fysische
energie omzet in elektrische signalen. Oftewel; het omzetten van lichtenergie in zenuwimpulsen.
Kegeltjes: Perceptie van kleur, hiervoor is veel licht nodig. Kegeltjes zitten vooral in het
centrale deel van de retina, ook wel de fovea genoemd. Hier is gezichtsscherpte het grootst.
Staafjes: Perceptie van beweging, waarbij weinig licht nodig is. Zitten niet in, maar rondom
de fovea. Zorgen ook voor het nachtzicht.
De retina bestaat uit drie lagen die informatie naar elkaar doorsturen:
1. De kegeltjes en staafjes.
2. De horizontale, bipolaire en amacriene cellen.
3. De ganglioncellen (de axonen vormen de oogzenuw).
,Blinde vlek: Hier bevinden zich geen receptoren, hier verlaten alle zenuwvezels de oogbol.
Myopie: Bijziendheid, goed kunnen zien van dichtbij. Hollere lens nodig voor veraf.
Hypermetropie: Verziendheid, goed kunnen zien van veraf. Bollere lens nodig voor dichtbij.
Astigmatisme: Cornea (hoornvlies) niet perfect bolvormig.
Kleur waarnemen
Twee belangrijke aspecten van lichtsignaal zijn de intensiteit en de golflengte van licht. De intensiteit
bepaalt de helderheid van het licht, en de golflengte bepaalt de kleur.
Over de intensiteit:
Achromatisch licht: Wit licht.
Gelijktijdig contrast: Hoe licht wij een voorwerp zien, hangt af van de helderheid van de
omgeving.
Lichtheidsconstantie: De lichtheid van een voorwerp blijft gelijk bij verschillende
belichtingen.
Over de golflengte:
Trichomatrische theorie: Alle kleuren komen tot stand door de 3 primaire kleuren. Hiervoor
zijn die soorten kegeltjes voor de kleuren rood, groen en blauw die elkaar gedeeltelijk
overlappen. Ze hebben verschillend fotopigment. Ze worden ook wel korte-, midden- en lange
golflengte genoemd.
Complementaire kleuren: Geel – blauw, rood – groen, zwart – wit (kleurnabeelden).
Additieve kleurenmenging: De golflengtes van twee lichten worden bij elkaar gevoegd en
stimuleren dezelfde plek op de retina.
Subtractieve kleurenmenging: Mengen van verf, hierbij bereiken minder golflengtes het
oppervlak. Daarom het verschil in mengen van geel-blauw licht en geel-blauwe verf.
Kleur heeft drie eigenschappen, namelijk tint, helderheid en verzadiging/puurheid. De verzadiging van
een kleur hangt af van de hoeveelheid achromatisch licht die bij het chromatische licht gemengd
wordt.
Chromatisch licht heeft eenzelfde sterke intensiteit blauw, rood en groen. De verdeling voor fel blauw
is bijvoorbeeld 100:0:0.
Kleurendeficiëntie: Kleurenblindheid.
Het gehoor
De amplitude van de geluidsgolven bepaalt de toonsterkte en wordt gemeten in decibel. De
frequentie bepaalt de toonhoogte en wordt gemeten in Hertz.
Delen van het oor (buitenoor, middenoor, binnenoor):
1. Oorschelp; vangt geluid op en leidt naar de;
2. Gehoorgang, waar de golven tegen het;
3. Trommelvlies botsen waardoor het gaat trillen.
4. Gehoorbeentjes vibreren tegen het;
5. Ovale venster in het slakkenhuis. In het vloeistof van het slakkenhuis zitten een aantal zachte
membranen. De belangrijkste hiervan is het;
6. Basilaire membraan; die bevat haarcellen die door trilling gaan plooien. Die plooien worden
omgezet in neurale impulsen die via de;
, 7. Gehoorzenuw; naar de hersenen worden gestuurd. De meeste impulsen gaan naar de;
8. Primaire auditieve cortex.
Toonsterkte wordt waargenomen door middel van het aantal haarcellen dat vuurt, en de snelheid
waarmee ze dat doen. Toonhoogte wordt waargenomen door de plaats op het basilair membraan waar
de maximale beweging (trilling) plaatsvindt, en de snelheid waarmee haarcellen vuren.
Het salvoprincipe is een dominostrategie waarmee haarcellen vuren; doordat de ene haarcel begint te
vuren, beginnen de daaromheen liggende cellen ook te vuren.
De klankkleur (of het timbre) worden bepaald door de grondtoon (fundamentele frequentie) en de
boventoon (extra frequentis).
Conductiedoofheid: Slijtage aan het gehoor dat ontstaat door ouder worden.
Tijdelijke drempelverschuiving: Door blootstelling aan lawaai.
Sesorineurale doofheid: Door blootstelling aan lawaai op lange termijn, of schade aan de haarcel.
Tinitus: Blijvende oorsuizingen van geluiden die niet van buiten komen.
De reuk-, smaak- en tastzin en pijn
Reukepitheel: Slijmerig membraan hoog in de neusholte. Hierin lossen moleculen uit de lucht in op
waardoor receptoren geactiveerd worden.
Feromonen: De geuren die afgescheiden worden en gedrag beïnvloeden.
Reukepitheel Bulbus olfactorius Hogere corticale centra.
De basissmaken zijn zout, zoet, zuur en bitter. Deze worden gedetecteerd door receptoren op de tong
en het gehemelte. Umami en vet worden soms ook tot basissmaak gerekend.
De tastzin is belangrijk vanwege het herkennen van voorwerpen d.m.v. voelen, sociale interactie en
het creëren van feedback voor voorwerpen (sensomotoriek); hoe hard moet ik knijpen, gooien etc.
Receptoren voor twee aspecten, namelijk snelheid en oppervlakte:
Detectie snelle veranderingen op precieze plaats.
Detectie langdurige drukveranderingen precieze plaats.
Detectie snelle drukveranderingen over grote oppervlakten.
Detectie langdurige drukveranderingen grote oppervlakten.
Receptoren voor pijn: Vrije zenuwuiteinden. Twee soorten zenuwbundels:
Die info snel doorstuurt naar het ruggenmerg en pijn goed lokaliseert. Het belang hiervan is
schade beperken.
Die trager is en een diffuser signaal stuurt.
Poortcontroletheorie: Onderdrukken van pijn, gedeeltelijk geregeld door endorfines.
Crossmodale integratie: Combi van informatie uit twee/meer zintuigen leidt tot betere prestaties.
Synesthesie: Verschijnsel waarbij twee zintuigen op duurzame manier zijn verweven. Geluid klinkt
als een kleur etc.