Bestuurskunde week 1:
H1 Inleiding (Wiebinga)
Wat is bestuurskunde?
Studie van de overheid
Discipline waarin de inrichting en werking van de overheid centraal staat
Discipline die zich bezighoudt met voorbereiding, bepaling, uitvoering en evaluatie van
overheidsbeleid (coronabeleid)
Wie bestuurt?
Gekozen overheidsfunctionarissen, denk aan:
Wethouders (gemeente)
Gedeputeerden (Provincie)
Ministers (Rijksoverheid)
Wie wordt er bestuurd?
Wij: de samenleving, de burgers
Overheid grijpt diep in de samenleving, denk maar aan:
COVID-19 maatregelen
Verstrekking van je rijbewijs of paspoort
Verkeersboetes, studieschuld, zorgpremie
Verkiezingen
Waar zou je zijn zonder BSN nummer?
Relevantie:
Bestuurskunde helpt de overheid om effectiever te werken
Bestuurskunde helpt anderen om doelgerichter met een overheid om te gaan
Relevant voor jou als toekomstig (sociaal)juridisch professional én als burger
Bestuurskunde week 1:
,H2 Enkele begrippen
Staatsvorming;
De minimale staat (tot 19e eeuw)- Nachtwakerstaat: beperkte overheidsbemoeienis,
beschermen landsgrenzen en openbare orde
Rechtsstaat (vanaf 19e eeuw): aanpak grote maatschappelijke problemen zoals armoede en
huisvesting door de overheid. (codificatie)
Verzorgingsstaat (Na WO11): de burger wordt van de wieg tot aan het graf verzorgd door de
overheid: armenwet, opkomst vakbonden, bijstandswet (modificatie)
Participatiesamenleving (heden): zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid terug bij de
burger
Trias Politica- Scheiding der machten- Montesquieu
Wetgevende macht (1e en 2e kamer)
Uitvoerende macht (ministers) =horizontale werking (ze hebben evenveel macht)
Rechterlijke macht (onafhankelijke rechters)
Nu ook
Ambtenarenapparaat (bureaucratie)
Media, lobbyisten en adviesbureaus
Liberalisme: overheid beperkt, alleen wanneer het noodzakelijk is
Socialisme: overheid heeft een grote rol, de overheid moet degene zijn die alles in goede banen leidt
en dat alles gelijkwaardig wordt verdeeld.
Christendemocratie: religieuze vrijheid en naastenliefde. De overheid mag investeren in huizenbeleid
en armoedebeleid, maar dan wel ook voor het vrijheidsbeginsel.
De overheid: geheel van alle bestuurders en bestuurlijke colleges
Gedecentraliseerde eenheidsstaat: houdt in dat veel taken en bevoegdheden verdeeld worden over
drie bestuurslagen:
1. Rijk
2. Provincie Verticale machtenscheiding
3. Gemeente
Territoriale decentralisatie: wanneer overheidsorganen een bepaald gebied besturen (provincies en
gemeenten)
Functionele decentralisatie: wanneer overheidsorganen een bepaald doel behartigen (een
waterschap)
Gelaagdheid van de Nederlandse overheid:
Rijksoverheid: Staten-Generaal, regering en departementen
Provincie: Regelen en besturen van eigen huishouding, bijv. ruimtelijke ordening,
medebewindstaken van de Rijksoverheid, toezicht op gemeenten en waterschappen
, Gemeente: Regelen en besturen van eigen huishouding, bijv. uitkeringen en het onderhoud
van het rioleringsstelsel (autonome taken)
Uitvoeren van het rijksbeleid, bijv. uitvoeren van de Wet inburgering en het bijhouden can
het bevolkingsregister (medebewindstaken)
Deconcentratie is het fysiek verspreiden van delen van een overheid. Dus geen overdracht van taken
en bevoegdheden. Bijv. Regionale kantoren van de Belastingdienst.
Voordelen:
Verbeteren van de communicatie met ‘Den Haag’
Meer grip op regionale zaken door er fysiek dichterbij te zitten
Compromis tussen behoefte aan decentralisatie in de eigen regio (elk gebied heeft eigen
manier om het allemaal vorm te geven) en behoefte van het rijk om de touwtjes in handen te
houden
De taak van de overheid:
Het behartigen van algemeen belang:
Grote hoeveelheid belangen
Vaak strijd aanwezig tussen deelbelangen
Draagvlak creëren is belangrijk, omdat je dan een beleid maakt wat meer succes heeft op naleving
Poldermodel – Consensusmodel
Voordelen: Nadelen:
Iedereen gehoord Zelden heldere beslissing
Draagvlak Teveel verschillende belangen
Medeverantwoordelijk Vertraging besluit
Minder weerstand
Je komt bijna nooit tot een specifiek besluit en het duurt ook nog eens lang
Bestuurskunde week 1:
H8 De centrale overheid
Algemene kenmerken Nederlandse overheid
Horizontale machtenscheiding van Montesquieu: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
macht;
Gedecentraliseerde eenheidsstaat (afgezien van EU);
Drie bestuurslagen: rijk, provincie (coördinerend) en gemeente (uitvoerend, ‘eerste
overheid’);