Samenvattingen blok 4.1 Diagnostiek – Master Orthopedagogiek
Thema 4: Vroegdiagnostiek (werkcollege 5)
Literatuur:
- Tak, J.A., Bosch. J.D., Begeer, S., & Albrecht, G. (2014). Handboek Psychodiagnostiek voor de
hulpverlening aan kinderen en adolescenten. Utrecht: De Tijdstroom.
• Hoofdstuk 7. Individueel testonderzoek bij kinderen, alleen paragraaf 6 t/m 9.
• Hoofdstuk 2. Theoretisch aspecten van diagnostiek, alleen paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.6.
- Hurks P., van der Meulen, M., Ruiter, S., & Hendriksen J. (2020). Psychodiagnostiek: van nul tot
zes jaar: ontwikkeling, testgebruik en casuistiek.
• Hoofdstuk 5: Sociaal-emotionele ontwikkeling van het jonge kind.
- Van Lieshout & van Deth (2018). Hechtingsstoornissen. In Pedagogische adviezen voor speciale
kinderen, pagina 165-191.
- Visser, J. (2018). DC:0–5, diagnostisch classificatiesysteem voor 0–5-jarigen: een model voor de
hele psychiatrie? Kind & Adolescent, 39, 324-327.
- Wichstrøm, L., Berg-Nielsen, T. S., Angold, A., Egger, H.L., Solheim, E. & Sveen, T. H. (2012).
Prevalence of psychiatric disorders in preschoolers. Journal of Child Psychology and Psychiatry,
53, 695-705.
- Skovgaard, A. M., Olsen, E. M., Christiansen, E., Houmann, T., Landorph, S. L., Jørgensen, T., &
CCC 2000* Study Group. (2008). Predictors (0–10 months) of psychopathology at age 1½ years–
a general population study in The Copenhagen Child Cohort CCC 2000. Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 49(5), 553-562.
- Giserman-Kiss, I., & Carter, A. S. (2019). Stability of Autism Spectrum Disorder in Young Children
with Diverse Backgrounds. Journal of Autism and Developmental Disorders, 1-13
Leerdoelen:
1.Welke aandachtpunten er zijn bij het diagnostisch testen van jonge kinderen;
2.Hoe je diagnostiek verricht bij jonge kinderen;
3.Welke psychische stoornissen je bij jonge kinderen kan diagnosticeren;
4.Hoe je psychische stoornissen bij jonge kinderen kan diagnosticeren / welke
classificatie systemen er zijn;
5.Hoe stabiel diagnoses en problemen over tijd zijn.
1
,Uitwerking:
Leerdoel 1. Welke aandachtpunten er zijn bij het diagnostisch testen van jonge
kinderen;
Hurks, P., Van der Meulen, M., Ruiter, S., & Hendriksen, J. (2020). Psychodiagnostiek van 0-6 jaar. H5
Screening = is er wel/niet iets aan de hand? Voorbeeld: consultatiebureau / jeugdarts op school.
Diagnostiek = verdergaand onderzoek naar signalen van eventuele problemen, vaststellen hoe
signalen samenhangen en verklaard kunnen worden, wat de prognose is en hoe te behandelen.
Vragenlijsten om screening en diagnostiek te ondersteunen: het bepalen van het niveau van sociaal-
emotionele ontwikkeling voor jongere kinderen is een uitdaging.
➔ Met name het vaststellen van normale en atypische ontwikkeling is lastig. Reden = omdat
kinderen zich verschillend ontwikkelen en gedragingen per situatie kunnen verschillen.
Het beoordelen van de sociaal-emotionele ontwikkeling richt zich op het bredere functioneren van
het kind en/of het kind door het gedrag beperkt wordt in zijn dagelijkse leven.
Spelcontact als observatiemiddel: observaties tijdens spel is een belangrijke methode om indruk te
krijgen van het sociaal-emotionele gedrag van jonge kinderen en van de interactie tussen het kind
en de ouders.
➢ Laagdrempelige manier omdat spel zich al vroeg ontwikkelt en dus op jonge leeftijd goed in
te zetten is om het gedrag van kinderen te observeren.
Werkwijze;
- Vindt plaats in een daarvoor ingerichte spelkamer; veel vrijheid om met allerlei speelgoed en
expressiemateriaal te spelen (verkleedkleding, gezelschapsspellen, poppen, dieren, zand)
- Belangrijk dat de observator aspecten vaststelt die bekeken gaan worden
- Observatie kan voor ouders spannend zijn
- Soms vindt de observatie in de thuissituatie plaats → wanneer er sprake is van fysieke
belemmeringen of groot verschil in gedrag thuis VS de buitenwereld.
- Spelcontact leent zich NIET voor diagnostische conclusies en dient terughoudend ingezet te
worden.
Advisering: bij het geven van goed advies moet rekening worden gehouden met de verschillende
situaties waarin het kind functioneert.
Gebruik meerdere onderzoeksbronnen = interviews, observaties, vragenlijsten (meer informanten)
Kinderen met sociaal-emotionele problemen kunnen hun gedrag onvoldoende afstemmen op of
aanpassen aan de ander → bij jonge kinderen meest zichtbaar in de interactie met de ouders.
Meerdere interventieniveaus;
➢ Behandeling via ouders: mediatietherapie, doel om situatie te veranderen waarin het kind
dagelijks op het juiste niveau wordt aangesproken en ondersteund bij vaardigheden
➢ Behandeling via kinderdagverblijf of school: vroege stimulering van taal, sociale
vaardigheden en emotieregulatie → preventief voorkomen van ontwikkelingsproblemen.
Aandachtspunten Hurks: rekening houden met dat kinderen constant in ontwikkeling zijn!
- Kind verandert snel en gedrag past zich aan (snelheid van aard en verandering)
- Gaat om gemiddelden en sowieso veel variatie in ontwikkeling
- Mijlpalen beoordelen in relatie tot leeftijdsgenoten
2
, - Maakt gebruik van observaties
- Informatie uit verschillende perspectieven integreren
- Jonge kinderen vertonen uitgesproken gedrag (eetproblemen, huilen à ook bij normale
ontwikkeling)
- Beperking: ook kijken naar interactie van het kind, uit verschillende perspectieven integreren
(gezin/ouders)
Tak, J., A., Bosch, J. D., Begeer, S., & Albrecht, G. (2014). Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan
kinderen en adolescenten. H7 (6-9)
Testen
Aandachtspunten bij het samenstellen van de testbatterij en praktische voorbereidingen =
- Het aantal testen dat afgenomen kan worden hangt af van de tijd (keuze/duur): 2-jarigen 0.5
uur, 5-jarigen 1.5 uur etc.
- Zo min mogelijk overlap tussen de testen zodat de motivatie niet op de proef wordt gesteld:
performale en verbale opdrachten af te wisselen.
- Starten van het testen verschilt per leeftijd:
• Bij kinderen van 2 á 3 jaar is een voorbereidingsperiode met spel vaak nodig.
• Voor kinderen van 4 en 5 jaar kan het beste begonnen worden met een vertrouwde activiteit,
zoals een tekening.
• Vanaf 6-7 kan meteen gestart worden met opdrachten die gestructureerd zijn, zoals een IQ
test.
- Volgorde van activiteiten is ook van belang:
• Een ontspannende opdracht kan goed als eindopdracht dienen.
• Bij langere testen is het handig een agenda te maken en te bedenken welke onderdelen
prioriteit hebben als er tijdnood is
- In een testruimte zorgen voor: Meubilair aangepast op kind, rug naar het raam, goed licht op
tafel, geen afleidende dingen in de kamer of opvallende kleding van de proefleider.
Aandachtspunten bij de introductie van de testsituatie bij het kind: afstemmen op leeftijd,
achtergrond en problematiek van het kind.
- De voorbereiding dient afgestemd te worden op de leeftijd van het kind
- Een algemene reden voor het onderzoek kan gegeven worden: ‘ik wil graag precies weten hoe
goed jij de opdrachten kan maken die je voor je hebt’.
- De toon wordt vanaf het eerste contact gezet
- De proefleider dient zorg te dragen dat iedereen zich aan de afgesproken handelswijze houdt:
zodat het kind de situatie zo juist mogelijk waarneemt
- Belangrijk is dat je iets wat terughoudend begint en dit geleidelijk laat verdwijnen:
contactgroei, als je het kind al kent gaat het er informeler aan toe.
- Wanneer het onderzoek gedaan wordt met een one-way screen en hierachter observeren is het
goed om het kind ook achter het scherm te laten kijken om te laten zien wie daar zitten.
Aandachtspunten bij het contact in de onderzoekssituatie: veilig voelen, dingen uitvragen
- Een testsituatie is een sociale situatie en het is niet de bedoeling dat een testleider zijn neutrale
positie die nodig is bij de afname ook volhoudt tijdens de kennismaking: het is van belang om
een duidelijk persoon te zijn en vanaf het begin een houding aan te nemen waaruit blijkt dat
het kind ergens is waar het wat moet doen en waar wat verwacht wordt. Ook dat het kind
3
, uiting kan geven aan wat hem dwarszit en waar het niet meteen vuur aan de schenen krijgt
gelegd als het geen zin heeft of niet durft.
- Bij het eerste spel of tekening kan het gesprek worden geopend: Een eerste vraag kan zijn wat
het kind heeft gehoord over wat er gaat gebeuren. Hier kan de uitleg dan op aangepast
worden.
- Men dient gespitst te zijn op vragen die het kind stelt over de testsituatie: Deze vragen kunnen
de fantasieën verraden die het kind heeft over de reden van zijn komst. Door het kind de
testruimte te laten zien, uit het raam te laten kijken en in te gaan op zijn reactie, kan het
gesprek komen op zijn interesse en hobby’s. Ook via het testmateriaal kan een gesprek worden
aangeknoopt. Met name bij migrantenkinderen moet men ‘domme’ waarom-vragen zoals bij
de intelligentietests soms voorkomen goed inleiden (waarom wonen mensen in stenen
huizen?). Dit om het vertrouwen te bewaren (‘ik ga nu een paar vragen stellen waar ik het
antwoord wel op weet maar ik benieuwd ben of jij het ook weet’).
- Wanneer er ontspanning is opgetreden is het bij oudere kinderen nog van belang om te
bespreken wat er met ouders zal worden besproken: Het is belangrijk dat zij weten dat ze recht
hebben op privacy. Wanneer er gevoelige onderwerpen spelen zoals een vader in de
gevangenis is het handig om te vertellen dat je dit weet zodat het kind dit niet zelf hoeft te
verhullen.
- Het is goed om de agenda te bespreken en elk onderdeel goed uit te leggen: Ook de
aankondiging van pauzes kan het kind iets geven om naar uit te kijken. In de ambulante sfeer
ziet men vaak kinderen die onrustig zijn doordat ze niet hebben ontbeten. Het is dan goed om
voedzame snacks achter de hand te hebben. En niet ieder kind durft aan te geven dat het naar
het toilet moet.
- Bij een intelligentietest is het van belang om aan te kondigen dat er verschillende vragen
komen makkelijke maar ook moeilijke en dat het niet erg is als het kind het niet weet.
- Ook moet het nut van notities en opnames worden uitgelegd.
- Het verschilt ook per leeftijd hoe de onderzoeksuitslag besproken gaat worden:
• Vanaf 10 jaar moet er besproken worden of de onderzoeksuitslag samen met de ouders
besproken mag worden of juist niet.
• Vanaf 12-15 moet het geïnformeerd worden over de uitslag, tenzij het kind dat niet wilt.
• Vanaf 16 kan de informatie uitwisseling met ouders geblokkeerd worden.
Aandachtspunten bij de nadere structurering in de testsituatie: meer structuur dmv stickers
- Sommige kinderen hebben meer structuur nodig: maak bijvoorbeeld een lijstje waarbij het kind
kan afspreken, werk met beloningen tussendoor of in het vooruitzicht.
- Ondanks alle maatregelen kan tijdens het onderzoek belangtegenstelling ontstaan: het is
belangrijk dat de proefleider duidelijk en stellend communicatief reageert dan → zo blijven de
rollen en verantwoordelijkheden duidelijk. Let op: Wanneer het hoe dan ook niet lukt het kind
gerust te stellen en de grenzen van het pedagogisch aanvaardbare zijn bereikt dient men de
sessie af te breken.
- Soms is het niet makkelijk om uit te maken wat een kind beoogt of motiveert: Ga dan bij jezelf
na welk appel het kind op jou doet en welk gevoel het kind oproept.
- Beoordeel in hoeverre de proefleiders non-verbale gedrag de problemen met het kind
bekrachtigt.
Observatiepunten bij testafname: doelen van een observatie; beoordelen validiteit van de afname,
de sociaal-emotionele reacties van het kind op de onderzoekssituatie, eventuele nieuwe hypothese
formuleren.
4