Samenvatting beginselen van het Nederlandse staatsrecht
Week 1 algemene inleiding, bronnen en werking van het staatsrecht, rechtsstaat
Een staat wordt gekenmerkt met:
- Territorium
- Bevolking
- Rechtsgemeenschap (regels met dwang handhaven)
- (Geen vereiste) Erkenning (andere landen vinden het een staat)
Samengevat is de staat een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag
uitoefent over een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. Een staat is een
gemeenschap van mensen, wonend in een aaneengesloten gebied, die hun ‘grondwaarden’ neer
hebben gelegd in leefregels, door dwang te handhaven. De gemeenschap deelt een cultuur en is tevens
een rechtsgemeenschap.
Een staat zonder dwanghandhaving van zijn rechtsorde is niet denkbaar. Geweld door particulieren zal
de staat slechts bij hoge uitzondering toestaan, zoals bij noodweer. In sommige gevallen zijn er regels
die niet door dwang gehandhaafd kunnen worden. Dit geldt in het bijzonder voor staatsrechtelijke
gedragsregels voor de allerhoogste staatsorganen. Dwang in de zin van toepassing van staatsgeweld is in
dat geval niet mogelijk omdat er geen hogere organen zijn die corrigerend kunnen optreden.
In de middeleeuwen was het gezag in de West-Europese landen een persoonlijk recht van de vorst. Het
gezag was overdraagbaar en meestal erfelijk.
Machiavelli geeft adviezen over hoe een gezagdrager heeft op te treden met het doel niet om zijn
persoonlijke grootheid te verhogen, maar om de eenheid van Italië te bewerkstelligen.
John Locke: ‘Individuals are by nature all free, equal and independent.’
Gezag is het tegendeel van vrijheid, het beperkt de vrijheid van het individu.
Om in die maatschappij van vrije individuen het gezag te kunnen aanvaarden kwam Rousseau met: ‘Du
contrat social ou Principes du droit politique’. Daarin werd gezocht naar een vorm van samenwerking
die me alle gemeenschappelijke kracht de persoon en het goed van ieder verdedigt en beschermd.
Waardoor ieder zich met anderen verenigt, maar toch zichzelf gehoorzaamt en even vrij blijft als
voorheen. Het individu heeft de staat nodig om zijn vrijheid te waarborgen, maar tegelijkertijd heeft hij
het gevoel dat daardoor zijn vrijheden worden beperkt.
Checks and balances algemeen
Om het risico van de dreigende dictatuur tegen te gaan is het fenomeen ‘checks and balances’ bedacht.
Dat is de verdeling van het gezag over verschillende organen (mensen en groepen van mensen). Doordat
ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere organen nodig. De
organen controleren zo elkaars werk. Dat zorgt ervoor dat elk orgaan een zekere macht en een zekere
verantwoordingsplicht krijgt.
,Montesquieu en triaspolitica
De scheiding van machten in de staat introduceerde Montesquieu in zijn boek: ‘De l’Esprit ses Lois’. In
de staat bestaan drie organen met een eigen onafhankelijke functie:
1. Wetgevende macht, het parlement maakt de wetten.
2. Uitvoerende macht, de koning voert de wetten uit.
3. Rechterlijke macht, de rechters constateren of de uitvoerende macht de wet wel in acht
genomen heeft en vernietigen de besluiten van de uitvoerende macht.
De essentie van de machtenspreiding hebben wij in ons staatsrecht gehouden. De staatsmacht wordt
gespreid over verschillende organen, die ieder een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds
controleren en in evenwicht houden.
Verschil tussen checks and balances en de triaspolitica is:
Bij check and balances gaat het ook om het machtsmisbruik tegen te gaan, maar daarin controleren ze
elkaar. Bij de trias politica is de macht strikt gescheiden. In huidig Nederland is er dus meer sprake van
checks and balances.
Checks and balances in het huidige staatsrecht
In onze tijd is de taak van de regering veel breder dan alleen het uitvoeren van wetten. Er moet ook
worden beslist of er een bepaald verdrag gesloten moet worden. Ook is het niet zo dat de drie
belangrijkste organen in de staat (regering, parlement en rechterlijke macht) onafhankelijk van elkaar
opereren. De centrale overheid bestaat uit een samenstelsel van organen, die ieder slecht een deel van
de overheidstaak uitoefenen en die elkaar dus nodig hebben om te regeren. Zo houden die organen
elkaar in evenwicht en controleren zij elkaar. De essentie is dat de staatsmacht gespreid wordt over
verschillende organen, die ieder een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds controleren en
in evenwicht houden.
Federatieve staat of bondstaat
Het gezag bestaat uit territoriale splitsing. Men geeft hierbij niet een centrale overheid alle
bestuursbevoegdheid, maar verleent een deel van die bevoegdheid aan regionale overheden. Dit zorgt
voor evenwicht tussen de centrale en regionale organen. Dit stelsel wordt doorgevoerd in Amerika,
Zwitserland en de Duitse Bondsrepubliek.
Methode ‘Nederlandse’ staat
Verlenen van bevoegdheden aan gemeentelijke en provinciale organen, waarbij geen terreinen worden
uitgesloten van centrale bemoeienis. Ook hierbij wordt de macht verdeeld tussen centrale en regionale
overheden.
Grondregels democratisch staat (bestuur)
De regels behoren niet tot het positieve recht (stelsel van rechtsregels dat in een bepaald land op een
bepaalde tijd geldt).
1. Geen bevoegdheid zonder grondslag in de wet of Grondwet (legaliteitsbeginsel).
De overheid mag alleen ingrijpende maatregelen nemen als er een wettelijke grondslag is. De
wetgevende macht (regering en de Staten-Generaal) bepaalt zo de grenzen waarbinnen
bevoegdheden mogen worden uitgeoefend. Zonder voorafgaande autorisatie van de
volksvertegenwoordiging kunnen dus geen dwangmaatregelen door de overheid (leger en politie)
genomen worden. Overheidsdwang kan alleen plaats vinden op grond van (grond)wettelijke regels.
,The rule of law
‘The powers exercised by politicians and officials must have a legitimate foundation; they must be based
on authority conferred by law’. Hierbij moet wel worden aangetekend dat het Verenigd Koninkrijk geen
geschreven grondwet heeft en dat het begrip ‘law’ meer dan alleen wetgeving omvat. Het heeft ook
betrekking op de ‘common law’, het door rechtspraak opgebouwde gewoonterecht.
Principe de légalité
‘Alle besluiten en handelingen van het bestuur moeten overeenstemmen met de Grondwet, de formele
wet of, in voorkomende gevallen, met regelingen van internationaal recht’.
2. Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat
op die uitoefening controle bestaat (verantwoordingsplicht of controle).
De wetgever kan in vele gevallen ruime grenzen stellen. Hij kan meestal slechts de bevoegdheden
aan een bestuursorgaan verlenen zonder dat het mogelijk is daarbij precies aan te geven, wanneer
wel en wanneer niet van die bevoegdheid mag worden gebruik gemaakt. De verantwoordingsplicht
moet naast aan een ander orgaan, ook over de uitoefening van een bevoegdheid binnen de
wettelijke perken moet verantwoording worden afgelegd. Het handelend orgaan moet rekenschap
kunnen afleggen waarom het zijn bevoegdheid al of niet heeft uitgeoefend en waarom juist op de
wijze als het heeft gedaan en niet anders. Waar in ons recht de verantwoordingsplicht ontbreekt
vinden we veelal in openbaarheid van de ambtshandeling (art. 121 GW).
Soorten vormen van verantwoordingsplicht:
- Politieke verantwoordingsplicht, bestuurlijke organen moeten zich verantwoorden tegenover
vertegenwoordigende organen. Bijvoorbeeld de ministers tegenover het parlement. Deze plicht
houdt in dat het bestuurlijke orgaan inlichtingen moet verstrekken, een debat met de
volksvertegenwoordiging niet mag ontwijken en bij verlies van vertrouwen moet opstappen. Het
heeft betrekking op het eigen handelen of nalaten, maar ook voor het functioneren van
ambtelijke diensten die ondergeschikt zijn aan het bestuursorgaan. De minister van Veiligheid
en Justitie is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het verlenen van proefverlof aan een tbs’er,
want daarvoor moet hij een machtiging geven.
- Ambtelijke ondergeschiktheid, ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben, zijn
verantwoording schuldig aan hun chefs. Die chefs zijn weer verantwoordelijk voor de instructies
die zij al of niet aan de ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven.
- Bestuurlijk toezicht, een bestuursorgaan wordt gecontroleerd door een hoger orgaan (zonder
ambtelijke ondergeschiktheid). Daarbij worden twee begrippen gebruikt.
Preventief toezicht: houdt in dat een lager bestuursorgaan voor een bepaalde handeling
goedkeuring moet vragen aan een hoger orgaan.
Repressief toezicht: houdt in dat een hoger bestuursorgaan een beslissing van een lager
bestuursorgaan achteraf ongedaan kan maken.
Een minister is op zichzelf niet verantwoordelijk voor het doen en laten van een
gemeentebestuur of van een zelfstandig orgaan.
- Strafrechtelijke verantwoordelijkheid, een gezagdrager kan strafrechtelijk verantwoordelijk zijn
voor zijn daden. Dit is mogelijk wanneer een strafbepaling de gedragingen strafbaar stelt. Dat is
het geval met ministers, wanneer zij hun medeondertekening verlenen aan koninklijke
besluiten, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van
bestuur worden geschonden, art. 355 Sr.
, - Beroep, de meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep. Belanghebbende
kunnen aan de beroepsinstantie vragen deze besluiten te vernietigen en soms te vervangen. Dit
kan worden ingesteld bij een onafhankelijke rechter.
- Burgerlijke rechter, wanneer er geen speciale beroepsmogelijkheid aanwezig is, is de burgerlijke
rechter bereid ambtshandelingen te toetsen aan art. 6:162 BW. Hij beschouwt bepaalde
handelingen dan als onrechtmatige in de zin van dat artikel. Het kan zijn dat er dan een
schadevergoeding wordt opgelegd.
- Rechterlijke toetsing van wetgeving, er is ook een controle van de rechter op wetgevende
organen. De rechter mag niet beoordelen of een formele wet (een wet uitgevaardigd door
regering en Staten-Generaal) in strijd is met de Grondwet, art. 120 GW. Dit betekent niet dat de
wetgever de Grondwet zou mogen schenden. De openbaarheid van het parlementaire debat
vormt een zekere waarborg tegen misbruik van bevoegdheid door de wetgever in formele zin.
De rechter mag wel lagere regelingen aan hogere, inclusief de Grondwet, toetsen.
Rechtsstaat
Een staat waarvan de organisatie erop gericht is dat burgers beschermd zijn tegen machtsmisbruik door
de staat zelf. Kenmerkend voor een rechtsstaat is dat de staatsorganen zijn onderworpen (afhankelijk)
aan het recht. Enkele waarborgen tegen machtsmisbruik door staatsorganen zijn:
1. De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer toekomt. Ook
door het volk gekozen parlement moet deze grondrechten, zoals vrijheid van godsdienst, de
vrijheid van meningsuiting etc respecteren. Minderheden worden zo beschermd tegen
meerderheden.
2. Optreden van het bestuur dat voor de burger bezwarend is, bijvoorbeeld het heffen van
belastingen, dient te berusten op een algemene regel. Dit bevordert de rechtszekerheid en
voorkomt dat burgers in vergelijkbare gevallen ongelijk worden behandeld.
3. De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven, moeten zijn
vastgelegd door een ander orgaan.
4. Geschillen tussen de burger en de staat moeten worden beslist door een onafhankelijke en
onpartijdige rechter.
Democratie
Een staatsvorm die de gelijkwaardigheid van mensen als uitgangspunt neemt, zowel wat betreft hun
invloed op het staatsbestuur als wat betreft hun bescherming tegen de staat. Daarnaast impliceert het
woord democratie dat het volk het oppergezag bezit. Een democratische staat is niet denkbaar zonder
vrije en geheime verkiezingen, waarin mensen zich zonder vrees kandidaat kunnen stellen en dat
openlijk over politieke kwesties kan worden gediscussieerd. Burgers hebben gelijkelijk het recht de
leden van de volksvertegenwoordiging te kiezen (actief kiesrecht) en tot lid gekozen te worden (passief
kiesrecht).
Er zijn twee soorten stelsels waarbij het volk kan beslissen wie bekleed worden met het belangrijkste
gezag en gezagsdragers die hebben gefaald naar huis sturen:
1. Presidentieel stelsel (Amerika): de leider van de uitvoerende macht wordt rechtstreeks gekozen.
2. Parlementair stelsel (Nederland): de fracties in het parlement zijn betrokken bij de procedure
die leidt tot het benoemen van ministers en het parlement bepaalt hoe lang deze
bewindspersonen in functie blijven.