Samenvatting Inleiding in de psychologie
Hoofdstuk 2. Biological foundations of psychology
33 ‘Olfaction’: het reukvermogen.
‘Hyperosmia’: het toenemende vermogen om te ruiken.
‘Anosmia’: het onvermogen om te ruiken.
35 ‘Pain treshold’: de minimale intensiteit van een stimulus dat als pijnlijk wordt
waargenomen.
‘Pain tolerance’: het vermogen om pijn te weerstaan.
‘Nervous system’: al het zenuwweefsel.
* Centrale zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg
* Perifere zenuwstelsel: de rest van het zenuwweefsel in het lichaam.
- Somatische systeem: vervoeren boodschappen naar en van de
gevoelsreceptoren, spieren, en aan het oppervlak van het lichaam. De
gevoelszenuwen hiervan geven informatie over externe stimulatie van
de huid, spieren en gewrichten door aan het centrale zenuwstelsel. De
motorische zenuwen dragen impulsen van het centrale zenuwstelsel
over aan de spieren waar ze voor actie zorgen.
- Autonome systeem: ‘connects with’ de interne organen en klieren
voor automatische en onwillekeurige functies, zoals het kloppen van
het hart). De zenuwen hiervan lopen van en naar de interne organen,
ze reguleren processen zoals de ademhaling, hartslag en spijsvertering.
Afferente of sensorische neuronen: voeren signalen van het lichaam naar het
centrale zenuwstelsel.
Efferente of motorische neuronen: voeren signalen van het centrale zenuwstelsel
naar het lichaam.
36 Neuron: de basiseenheid van het zenuwstelsel, een gespecialiseerde cel die neurale
impulsen of boodschappen doorgeeft aan andere neuronen, klieren en spieren.
Figuur 2.2
Dendrieten: ontvangen neurale impulsen van andere neuronen.
Axon: een slanke buis die zich uitbreidt van de soma (cellichaam) en die de
boodschappen aan andere neuronen doorgeeft.
Terminalknoppen of synaptische knoppen: kleine zwellingen aan het eind van
aftakkingen van een axon.
Synaps: het knooppunt dat zich bevindt tussen de terminalknoppen en het cellichaam
of de dendriet van het ontvangende neuron.
Synapsspleet: de spleet zelf.
Neuraal impuls verplaatst zich langs het axon naar de terminalknoppen
afscheiding van neurotransmitter.
Neurotransmitter: een chemische stof die zich verspreid langs de synapsspleet en het
naaste neuron stimuleert, daarbij voert het de impuls van het ene neuron naar het
andere.
Figuur 2.3 en 2.4
3 soorten neuronen:
- Sensorische neuronen: voeren impulsen, ontvangen van receptoren, naar het
centrale zenuwstelsel.
, Receptoren: gespecialiseerde cellen in de zintuigen, spieren, huid en
gewrichten, die fysieke of chemische veranderingen opsporen en die vertalen
naar impulsen die langs de sensorische neuronen voeren.
- Motorische neuronen: dragen uitgaande signalen van het centrale zenuwstelsel
over aan spieren en klieren.
- Inter-neuronen: verbindt sensorische en motorische neuronen met elkaar, bevinden
zich alleen in het centrale zenuwstelsel en in de ogen.
Zenuw: een bundel langwerpige axonen die toebehoren aan honderden of duizenden
neuronen.
Kern (‘nucleus’): een groep cellichamen van neuronen in het brein en ruggenmerg.
Ganglion: een groep cellichamen van neuronen buiten het brein en ruggenmerg.
‘Glial cells’: een groot aantal niet-neuronale cellen die zich tussen neuronen
bevinden.
37 Actiepotentiaal: een elektrochemisch impuls dat zich verplaatst van het cellichaam
naar het eind van het axon, informatie van zich langs een neuron verplaatst in de
vorm van een neuronaal impuls.
Ionen: elektrisch geladen moleculen, waarvan de bewegingen in en uit het neuron
een actiepotentiaal veroorzaken.
Ionkanaal: donutgevormde eiwitmoleculen die poriën langs het celmembraan
vormen. Regelen de stroom van ionen, zoals Natrium, Kalium en Chloride, in en uit
het neuron. Er kan per ionkanaal maar 1 soort ion door.
Gedurende de rustperiode (wanneer het neuron geen actiepotentiaal heeft) kan
Natrium niet door de ionkanalen, waardoor deze zich in een hoge concentratie buiten
het neuron bevinden. Wel kan Kalium door de kanalen waardoor er daarvan een
hoge concentratie in de cel plaatsvindt.
38 Ionenpomp: bepaalde eiwitstructuren die deze ongelijke verdeling van ionen helpen
handhaven door ze in of uit het neuron te pompen.
Het effect van de ionkanalen en pompen is het polariseren van het celmembraan van
het rustende neuron, waardoor de binnenkant meer negatief is dan de buitenkant.
Rustpotentiaal: het elektrisch potentiaal van een neuron in rust.
Prikkeldrempel: -55 mV, als het elektrisch potentiaal boven deze waarde komt, wordt
het celmembraan tijdelijk onstabiel, resulterend in een actiepotentiaal.
Depolarisatie: een tijdelijke omkering van het potentiaal langs het membraan. De Na
kanalen worden geopend waardoor er Natrium de cel instroomt, Kalium stroom eruit
en de ionenpompen beginnen weer naar de oorspronkelijke staat te herstellen.
Figuur 2.6 en 2.7
39 Refractaire periode: nadat het een ‘spike’ heeft gegenereerd, kan het membraan dat
niet weer doen voor 1 milliseconde.
Myelineschede: bestaat uit gespecialiseerde ‘glial’ cellen die zichzelf om het axon
heen vouwen, naast elkaar, met kleine gaten tussen de verschillende scheden.
Knopen van Ranvier: de gaten tussen de verschillende myelinescheden.
‘Saltatory conduction’: de zenuwimpuls springt van de ene naar de andere knoop van
Ranvier.
Het afvuren van een actiepotentiaal is het enige wat een neuron kan doen.
De alles of niets wet: als reactie op een synaptische input kan een neuron of een
actiepotentiaal vuren, of niet, en als het vuurt is het potentiaal altijd even groot.
40 Figuur 2.8 en 2.9