Boek: Inleiding in de pedagogiek; Annemarie Becker (vierde, herziende
druk 2021). + Levensfasen; Maryke Tieleman (vierde druk 2019)
Informatie over de opmaak van de samenvatting:
De samenvatting van Mens en Gedrag 2 gaat over de volgende boeken, hoofdstukken en paragrafen:
Het boek: inleiding in de pedagogiek van Annemarie Becker, vierde herziende druk, 2021:
- H1.1. t/m 1.5 en H2.2-2.3.
- H2.5. H2.7 en H3.2. t/m 3.7.
- H5.1. t/m 5.5.
Het boek: Levensfasen van Maryke Tieleman, vierde druk, 2019
- H7.2. t/m 7.7
- H8.2. t/m 8.4., 8.6. en 8.7.
- H9.2. t/m 9.4. en H9.7. en 9.8.
- H10.2. t/m 10.5.
Deze samenvatting is compleet en bevat de volgende onderdelen:
- De aangegeven hoofdstukken en paragrafen uit het boek Inleiding in de pedagogiek en
Levensfasen, inclusief begrippenlijsten;
- Een complete samenvatting van alle kennisclips over M&G 2;
- Een complete samenvatting van de bijgewoonde hoorcolleges van M&G 2.
Daarnaast is de volgende informatie van belang over de opmaak van deze samenvatting:
- De informatie van alle kennisclips, hoorcolleges en boeken zijn verwerkt tot één samenvatting.
- Elk hoofdstuk en paragraaf is dikgedrukt met een onderlijning weergegeven.
- Elke paragraaf, indien er begrippen aanwezig zijn, bevat een begrippenlijst.
- Elk hoofdstuk en paragraaf bevat een uitgebreide samenvatting die de stof verduidelijkt.
- De dikgedrukte woorden in de samenvatting, zijn begrippen die geel zijn gemaakt in het boek.
Deze begrippen zijn dus van belang om je eigen te maken.
,Hoofdstuk 1: Het begrip opvoeding. (H1.1 t/m 1.5.)
H1.2. Beschrijving van het begrip pedagogiek; begrippenlijst + samenvatting.
- Pedagogiek= kinderleiding.
- Opvoedkunde= richt zich op de vaardigheden van de opvoeder.
- Opvoedingsleer= richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden.
- Opvoedingswetenschap= richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden met
betrekking tot opvoeden.
- Hulpwetenschappen= het geheel van psychologische, sociologische, filosofische, theologische
(levensbeschouwing) en andragogische wetenschappen.
- Opvoeding= alle omgang tussen ouder en kind, waarbij gericht een relatie wordt aangegaan.
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar. Andere
woorden voor pedagogiek zijn: opvoedkunde, opvoedingsleer of opvoedingswetenschap, maar de
begrippen verschillen wel enigszins in betekenis; zie begrippenlijst H.1.2.
Pedagogiek maakt gebruik van hulpwetenschappen. A.h.v. 4 dimensies geven Hermanns en Meeus aan
hoe de opvoeding gestalte krijgt; grenzen stellen, instructie, ondersteuning en controle.
Definitie opvoeding: opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind, waarbij gericht een relatie wordt
aangegaan. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit,
aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing
komen en het nodige zelfvertrouwen, zelfstandigheid en zelfredzaamheid beschikken om richting te
geven aan zijn verdere leven.
Er is sprake van opvoeding als de volgende 3 punten spelen in de omgang tussen ouder en kind:
- Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind.
- Het kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder.
- Het kind wordt door de ouder uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te experimenteren
met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
H.1.3. De vier basisdimensies van opvoeden; begrippenlijst + samenvatting.
- Ondersteuning= het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat
zich richt op zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd
voelt.
- Affectie= genegenheid; de manier waarop liefde zich uit. Uit dit gedrag kan de ontvanger
opmaken dat de ander positieve emoties voor hem/haar voelt (knuffel, hand vasthouden).
- Adequaat reageren= op de juiste wijze reageren; reageren zoals nodig is.
- Responsiviteit= adequaat reageren; zowel inhoudelijk als gevoelsmatig aansluiten bij het kind.
- Sensitiviteit= gevoelig zijn voor de signalen die het kind afgeeft t.a.v. zijn behoeften en
gevoelens.
- Beloning= bekrachtiger voor bepaald gedrag; stimuleren van gewenst gedrag.
- Straf= bekrachtiger om ongewenst gedrag af te leren; ondersteunen gewenst gedrag.
- Consequent gedrag= de ouder moet standvastig zijn t.a.v. zijn/haar genomen beslissing.
, - Gedragregulatie=gedrag zodanig reguleren dat het ongewenste gedrag wordt beperkt/afneemt.
- Instructie geven= duidelijk maken wat de bedoeling van iets is en welk gedrag wordt verwacht.
- Autoritaire controle/restrictieve controle= het opvoedgedrag waarbij de ouder druk uitoefent
op het kind om correct gedrag te vertonen.
- Autoritatieve controle= gedragingen van de ouder waarbij uitleg wordt gegeven aan het kind en
eisen worden gesteld aan zijn zelfstandigheid.
- Inductie: het gedrag van de ouder is erop gericht op het kind zover te krijgen dat het vrijwillig
tegemoetkomt aan zijn wensen, zonder een belangenconflict te veroorzaken.
Wat ouders doen aks ze een kind opvoeden, kan worden uitgesplitst in 4 basishandelingen, namelijk:
1. Ondersteuning bieden;
2. Instructie geven;
3. Controle uitoefenen;
4. Grenzen stellen.
Deze 4 dimensies zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en kunnen niet afzonderlijk worden
toegepast in de opvoeding, Deze dimensies zijn beschreven door; Rispens, Hermanns en Meeus. Als
deze dimensies in de opvoeding worden toegepast, maakkt het voor iedereen gemakkelijker, om
eenmaal volwassen, adequaat om te gaan met eisen die aan je worden gesteld.
1.3.1. Ondersteuning bieden
1. Ondersteuning bieden; voorbeelden van ondersteunend opvoed gedrag zijn: bemoedigen,
accepteren, helpen, samenwerken, affectie tonen, aandacht en interesse tonen voor de
handelingen, gedragingen en signalen van het kind en daar adequaat op reageren. Warmte en
affectie duiden op emotionele beschikbaarheid van de ouder. Dit draagt bij aan een positieve
ontwikkeling van het kind. Daarnaast is responsiviteit van belang, waar sensitiviteit aan vooraf
gaat. Een responsieve ouder is gericht op de signalen die het kind uitzendt. De signalen worden
door de ouder opgemerkt (sensitief) en er wordt adequaat op gereageerd (responsief).
Volgens de leertheoretische (behaviorisme) benadering, wordt door middel van operante conditionering
(belonen en straffen) het kind gestimuleerd om gewenst gedrag te vertonen, ondersteuning kan door:
- Belonen; bestaande uit handelingen die leiden tot een emotioneel prettig gevoel bij het kind.
kan bestaan uit psychische / emotionele beloningen, zoals en knuffel, kusje, knipoog etc. Of uit
materiële beloningen, zoals extra zakgeld, een stickerboekje etc. Doel: stimuleren van gewenst
gedrag, zodat het kind zich naar de wens van de ouder gedraagt.
- Straf; heeft een negatieve lading, maar heeft een positieve functie in de opvoeding: door te
straffen biedt de ouder het kind de gelegenheid om te reflecteren op zijn gedrag en ongewenst
gedrag af te leren. Let op: nooit straffen uit frustratie. Dit leidt tot agressief gedrag bij het kind.
Én vóórdat de ouder straft, moet er eerst moeten worden geprobeerd om het goede, gewenste
gedrag van het kind te stimuleren d.m.v. beloningen. Als laatste vereist straffen consequent
gedrag van de ouder. Bij straffen is er tevens sprake van gedragregulatie.
1.3.2. Instructie geven
, 2. Instructie geven; door deze informatie ontwikkelt het kind kennis en vaardigheden. Het leert
strategieën om zijn eigen problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te dragen voor zijn
eigen beslissingen. Als de ouder op tijd ingaat op de behoeften en signalen van het kind, dan
worden de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van het kind bevorderd. Naarmate het kind zich
meer ontwikkelt, zal het meer initiatieven willen nemen.
Als kinderen overladen worden met instructies van de ouder, kan het volgende gebeuren:
- Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien.
- Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de acties die het van plan is te
ondernemen, waardoor het niet durft te handelen.
1.3.3. Controle uitoefenen
3. Controle uitoefenen; controle is in de opvoeding van de ouder t.o.v. het kind noodzakelijk en
onmisbaar, maar toch hebben autoritaire-, en autoritatieve controle een verschillend effect op
het ontwikkeling van het kind, volgens Dekovic.
Er zijn 2 soorten controle te onderscheiden:
Autoritaire / restrictieve controle:
- Macht en gezag van de ouder t.o.v. het kind staan centraal.
- De bewegingsvrijheid en de autonomie van het kind wordt beperkt door strenge gedragsregels.
- Er is geen gelijkwaardigheid tussen ouder en kind én geen overleg met het kind.
- Beïnvloed de ontwikkeling van het kind negatief.
Autoritatieve controle:
- Informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen voor het gewenste gedrag van het het kind
staan centraal.
- Sterke aanmoediging en ondersteuning door de ouder om het kind zijn eigen handelen te
onderzoeken en er verantwoordelijkheid voor te nemen.
- Bij regelovertreding wordt het kind gestraft, maar bij gewenst gedrag wordt beloond.
- Inductie: het gedrag van de ouder is erop gericht op het kind zover te krijgen dat het vrijwillig
tegemoetkomt aan zijn wensen, zonder een belangenconflict te veroorzaken.
- Beïnvloed de ontwikkeling van het kind positief.
1.3.4. Grenzen stellen
4. Grenzen stellen; Pavlov en Skinner, grondleggers van het behaviorisme, gaan ervan uit dat al
het gedrag is aangeleerd. Dit betekent dat gedrag ook weer kan worden afgeleerd.
Gedragsverandering vindt plaats d.m.v. beïnvloeding. Het stellen van grenzen vereist
consequent gedrag. Ook moet de ouder respect tonen voor de autonomie van het kind én hem
de gelegenheid bieden om zich op een eigen wijze te ontwikkelen.
Grenzen stellen heeft verschillende voordelen: