HC 1: Introductie
Criminologie = systematische studie van de aard, omvang, oorzaken en reacties op regelovertreding.
→ het uiteindelijke doel is het begrijpen, verklaren, voorspellen en voorkomen van criminaliteit en
beleid.
Theoretische invalshoek > kennisopbouw via:
• Theoretische notities en concepten.
• Falsificatie (en – tijdelijke – verificatie) via empirie.
→ Zonder theorie is er geen wetenschap.
Theoretische vernieuwing
Criminologie is een jonge wetenschap. Ontwikkelingen onder invloed van:
• Wetenschapsinterne factoren = van binnen de wetenschap; doorontwikkeling eigen ideeën
aan de hand van empirisch onderzoek, wisselwerking en vragen.
• Wetenschapsexterne factoren = van buiten de criminologie; andere gebieden; tijd,
samenleving, politiek.
Paradigma = algemene wijze van kijken naar de wereld, dat impliceert wat je kan zien, doen en
theoretiseren.
1. Klassieke paradigma
• Pre-criminologie en klassieke criminologie.
• Mens is een rationeel wezen: kosten en baten.
• Geen verklaring voor criminaliteit geven of zoeken, maar gewoon op een eerlijke
manier het strafrecht inzetten.
• Hervorming van het strafrechtsstelsel.
• Reactie op onderdrukking en onrecht.
Criminaliteit: een keuze in vrijheid. Crimineel gedrag is crimineel gedrag, maar zelf
gekozen. Voornamelijk kijken hoe er op kan worden gereageerd.
2. Positivistische paradigma (reactie op klassieke)
• Wetenschappelijk onderzoek, meten is weten (kwantitatief).
• Oorzaken van criminaliteit zoeken.
• Darwin.
Criminaliteit: is bepaald (deterministisch) en onontkomelijk. Crimineel gedrag is
crimineel gedrag, maar gedwongen. Voornamelijk kijken hoe mensen kunnen worden
behandeld.
3. Interpretatieve paradigma
• Geen kwantitatief, maar kwalitatief onderzoek (culturen).
• Interpretatie van de mensen zelf, de samenleving en haar sociaal construct.
• Verstehen (Weber) proberen te begrijpen en interpreteren van de sociale
werkelijkheid van de mensen die je wilt onderzoeken.
Criminaliteit: veranderlijk en verschillend. Crimineel gedrag is hoe je ernaar kijkt.
1
, 4. Kritisch paradigma
• Wereld is ongelijk en kennis is niet objectief.
• Subjectiviteit = de wetenschap moet subjectief zijn, met onderzoek de wereld beter
maken voor de mensen over wie dit gaat.
• Actiewetenschap = strategie om sociale verandering te bewerkstelligen.
Criminaliteit: crimineel gedrag wordt bepaald door machthebbers. Voornamelijk kijken
hoe oneerlijke machtsverdeling kan worden veranderd.
Theoretische benadering/perspectief
• Fundamenteel beeld van de samenleving
• Richtsnoer voor theorie en onderzoek
→ daarbinnen allemaal theorieën
Theorie = consistent stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen, verklaart sociale
werkelijkheid, toetsbaar d.m.v. onderzoek.
Concept = geen volledige theorie, binnen een theorie, paradigma, makkelijker toetsbaar.
Etiologie = oorzakenleer (causaliteit). Niet hetzelfde als correlatie. Moeilijk te meten in sociale
wetenschap.
Verklaringsniveaus
Macro → focus op samenleving als geheel. Totaalbeeld van sociale structuren in de samenleving.
Meso → focus op ‘middelgrote’ analyse-eenheden. Groepen. Buurten/steden.
Micro → focus op individuen en interacties.
Maatschappijbeelden
• Consensus → samenleving is het eens over wat er onder criminaliteit valt. Gedeelde moraal
(geen discussie). Je kan je richten op verklaren, geen drukte om begrip zelf.
• Conflict → iedere groep heeft eigen zienswijze en belangen. Vechten om schaarse middelen
en macht. Geen consensus.
• Interactie → maatschappij wordt gevormd in onderlinge interactie. Niks staat vast, ook
begrip criminaliteit niet.
Mensbeelden
• Rationele actor → mensen magen in vrijheid afgewogen keuzes. Deviant persoon kiest voor
deviant gedrag (klassiek)
• Gedetermineerde actor → gedwongen tot criminaliteit door omstandigheden (positivistisch).
• De actor als slachtoffer (victimised actor) → slachtoffer van het systeem waarbinnen hij zit
(kritisch).
Pre-criminologie: klassieke criminologie
Ontstaan Algemeen Kernideeën
- verlichting - niet gericht op etiologie/oorzaken - de mens is rationeel
- vroege industrialisatie - gericht op strafrechtshervorming - calculerende dader
- reactie op de onderdrukking en - strafrecht moet rechtvaardig zijn
absolute vorst - universele rechten
- opkomst burgerij - humaniseren straffen
Invloed utilitarisme > grootst mogelijk geluk voor grootst mogelijk aantal mensen.
2
,→ Beccaria
• Lombardije (Italië), aristocraat.
• Invloed van Hobbes, Locke, Rousseau, Hume, Diderot, Montesqieu -> sociale contract-
denkers/verlichtingsfilosofen.
• 1764: ‘Over misdaden en straffen’ > heeft grote invloed gehad.
- Anonieme uitgave > na goedkeuring van de autoriteiten heeft hij zijn naam eraan
verbonden.
- Verboden door paus en vorsten.
Kernideeën
• Denken gericht op hervorming (hervorming strafrecht).
• Combinatie van:
- Sociaal contractsdenken (burgers moeten een stukje van de vrijheid opgeven, om het
recht aan de overheid over te laten die kan zorgen voor veiligheid)
- Utilitarisme (zo veel mogelijk genot voor zo veel mogelijk mensen)
- Natuurlijke rechten (onvervreemdbare rechten die ieder persoon heeft)
• Individuele soevereiniteit (jouw lichaam is jouw lichaam)
• Hedonisme (op zoek naar genot en zo min mogelijk pijn)
• Rationaliteit (kosten/baten)
• Straf moet voldoen aan drie voorwaarden:
1) Zekerheid: hoge kans op straf.
2) Snelheid: snel na de misdaad.
3) Strengheid: geschikt voor de misdaad, proportioneel.
→ doel = afschrikking.
▪ Algemene afschrikking: anderen ontmoedigen om een misdaad te plegen >
▪ Werd specifieke afschrikking: moedigt individu aan om kosten te berekenen.
→ Jeremy Bentham (1748-1832)
• Londen, rijke komaf.
• Op 12-jarige leeftijd rechtenstudie afgerond in Londen.
Kernideeën
• Liberaal utilitarisme (vrijheid centraal; wet moet alleen gelden als dit groter kwaad uitsluit).
• Hedonisme → pain-pleasure principe (mensen handelen om positieve resultaten te
vergroten door hun plezier na te jagen en om negatieve resultaten te verminderen door pijn
te vermijden).
• Recht is middel in creatie ‘goede samenleving’.
• Straf is een kwaad dus nutsvereiste = straf moet zinvol zijn.
• Zekerheid in plaats van rechtvaardigheid → het is belangrijker dat iedereen weet dat op dit
delict deze straf staat, dan dat het in dat specifieke geval ook een rechtvaardige straf is.
• Met straf kosten-batenafweging beïnvloeden.
- Maar: zwaardere straf mogelijk bij recidive (vergelijk Beccaria)
➢ Volgens Beccaria moet je op basis van het delict worden veroordeeld.
• Panopticon: cirkelvormige gevangenis met bewakers in het midden die de gevangenen niet
konden zien, waardoor het leek alsof de gevangenen altijd onder bewaking konden zijn.
Samenvatten: pre-criminologie
Maatschappijbeeld – consensus
Mensbeeld – rationele actor
Beleid – gericht op kosten-baten afweging, vooral gericht op het strafrecht
3
,HC 2: Erfelijkheid en het brein
Verschil tussen sociologische en psychologische theorieën
• Psychologie: waarom plegen individuen criminaliteit – welke ervaringen en welke kenmerken
van het individu leiden tot het plegen van delicten?
➢ Voorbeeld ter illustratie: verkrachting
Sociologische analyse van verkrachting:
• Culturele normen man-vrouw verhouding
• Machtsverhoudingen
• Komt voor in specifieke subgroepen
Psychologische analyse van verkrachting:
• Kenmerken en omstandigheden individu
• Vijandige opvattingen t.o.v. vrouwen
• Trauma’s in jeugd
• Alcohol ten tijde van delict
Doel van psychologische criminologie → ingrijpen bij (potentiële) daders
• Voorspellen van crimineel gedrag
• Voorkomen van crimineel gedrag
Micro: persoonsniveau
• Overgang van goddelijk denken -> eigen wil (voluntaristisch)
• Rationele keuze (micro)
• Routine activiteiten (micro en macro)
→ maar dus ook biologische en psychologische verklaringen
Biologische theorieën: positivistische benadering
Menselijk gedrag is product van:
• Natuurlijke invloeden (determinisme = verklaringen zoeken voor gedrag).
• Inzicht door herhaalde observatie, meten en delen van informatie.
• Wetenschappelijke kennis leidt tot een betere wereld (positivisme).
Ontwikkelingen in de bio criminologie
• Van omgevingsbenadering naar biologie.
• Crime and personality – Hans Eysenck – 1964
• Evolutionaire criminologie.
• Neurowetenschappelijke verklaringen:
- Erfelijkheid
- Het brein
▪ Neurochemie (neurotransmitters en hormonen)
▪ Neurofysiologie (zenuwstelsel, hartslag, huidgeleiding)
▪ Neuroanatomie (structuur van het brein)
Erfelijkheid
Genen en criminaliteit
• Evolutietheorie – verdeling van genen over de populatie.
• Erfelijkheid – doorgeven van genen van ene generatie naar de volgende.
4
,Erfelijkheid
• DNA-genen opgebouwd uit DNA.
• Genen – specifieke stukjes DNA:
- 20.000 – 25.000 genen
- 99.9% genen overeenkomsten tussen mensen
- 0.1% zorgt voor individuele verschillen
• Chromosoom – opgebouwd uit DNA-genen:
- 23 paar chromosomen (46 chromosomen)
- 23e paar twee geslachtschromosomen
- XY in mannen
- XX in vrouwen
→ MISVERSTAND: de mythe dat biologische factoren onveranderbaar zijn en dat alles al vaststaat bij
de geboorte. Dit is niet waar. Omgevingsfactoren kunnen namelijk invloed hebben op biologische
factoren, waardoor zij kunnen veranderen. Een voorbeeld hiervan zijn genen; die kunnen namelijk
aan- of uitgezet worden door invloeden uit de omgeving. Het is dus niet zo dat iemand wordt
geboren met verschillende biologische eigenschappen die de rest van zijn leven niet meer
veranderen en daarom zijn toekomst al vastligt.
→ genen zijn onveranderbaar. Als het criminaliteit gen is ontdekt kun je voorspellen wie crimineel
wordt. Maar: omgeving kan de werking van genen activeren of uitschakelen.
Moleculaire genetica
MAOA gene → warrior gene → gen die samenhangt met agressief en gewelddadig gedrag, houdt
niet gelijk in dat het een criminaliteitsgen is.
• MAOA breekt neurotransmitters (dopamine en serotonine) vertraagd af (gevolg:
gedragsproblemen). Er is alleen een effect van een lage MAOA activiteit als er mishandeling
en verwaarlozing in de jeugd is geweest → wanneer je dus deze beide factoren hebt, loop je
pas gevaar op gedragsproblemen. Dus een combinatie van omgeving en erfelijkheid.
• Het MAOA gen beïnvloedt de kwetsbaarheid voor omgevingsstress.
Erfelijkheid of omgeving?
• Altijd interactie met omgeving
• Welk deel van het gedrag is omgeving en welk deel is genetisch?
1. Tweelingonderzoek: eeneiige tweelingen (MZ) vergelijken met twee-eiige tweelingen (DZ)
- Uitgangspunt 1: alleen eeneiige tweelingen hebben zelfde genetische basis.
- Uitgangspunt 2: elk kind van een tweeling heeft dezelfde omgevingsinvloeden
- Uitgangspunt 3: als bij de uitkomsten van je onderzoek de eeneiige meer op elkaar
lijken (concordantie) dan de twee-eiige: genetische invloed. Niet? omgevingsinvloed.
➢ Beperkingen:
- Genen beïnvloeden elkaar
- Sterkte beïnvloeding door omgeving wisselt
- Dezelfde of gedeelde omgeving?
2. Adoptiestudies: kinderen die op jonge leeftijd geadopteerd zijn.
1) Criminele biologische ouders, criminele adoptieouders
2) Niet-criminele biologische ouders, criminele adoptieouders
3) Criminele biologische ouders, niet-criminele adoptieouders
4) Niet-criminele biologische ouders, niet-criminele adoptieouders
5
, ➢ Interpretatie:
- Het kind vertoont antisociaal gedrag. Als dit ook voorkomt bij de biologische
ouders > erfelijke invloed. Als dit ook voorkomt bij de adoptieouders >
omgevingsinvloed.
- Cloninger et al.: criminaliteit bij geadopteerde met criminele bio-ouders +
criminele adoptie ouders was 2 keer zo hoog dan bij alleen criminele bio-
ouders of criminele adoptieouders.
- Mednick et al.: criminele biologische ouder verhoogt de kans op crimineel
gedrag bij kind.
Adoptie ouder Adoptie ouder niet
veroordeeld veroordeeld
Biologische ouder 25% 20%
veroordeeld
Biologische ouder 15% 13%
niet veroordeeld
➢ Nadelen:
- Selectieve plaatsing (gelijkenis gezinnen)
- Gebrekkige info biologische vader
- Adoptieouders niet gemiddelde ouders
- Verhoogde aanwezigheid stoornissen bij geadopteerde veroorzaakt door bio-
ouder of door adoptie?
Het brein
Het brein en criminaliteit
• Genen – hersenen – gedrag
• Brein is adaptief: aanpassend aan veranderende omstandigheden, onder invloed omgeving.
Neurochemie: biochemische boodschappers
Neurotransmitters zijn verantwoordelijk voor snelwerkende communicatie tussen neuronen.
• 75 soorten neurotransmitters.
• Te veel of te weinig schadelijk.
• Zelfde neurotransmitters kunnen verschillende effecten hebben.
Hormonen (zoals testosteron) geproduceerd door endocriene systeem en afgescheiden in
bloedbaan, naar spieren, organen en klieren.
→ chemisch gezien zijn hormonen vergelijkbaar, en in sommige gevallen identiek, aan
neurotransmitters.
→ hormonen worden echter uitgescheiden in de bloedbaan en rechtstreeks afgegeven aan
organen, spieren en andere klieren in het lichaam. In vergelijking met neurotransmitters
werken hormonen relatief traag.
6
, ▪ Centraal zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg >
speelt een rol bij crimineel gedrag.
▪ Perifeer zenuwstelsel = informatie van en naar CS.
▪ Somatisch = motoriek > vrijwillige bewegingen.
▪ Autonoom = onvrijwillige bewegingen > hartslag etc.
speelt een rol bij crimineel gedrag.
▪ Sympatisch = fight or flight > lichaam gaat in de
actiestand.
▪ Parasympatisch = rest and digest > lichaam komt
weer in balans.
Structuur van het brein
• Voorhoofdskwab – complexe cognitieve processen
• Prefrontale cortex – belangrijk onderdeel gedrag
• Sociaal aangepast gedrag
Interactie brein en omgeving
• Onderzoek Harlow (1958) → verwaarloosde aapjes minder complexe synaptische
verbindingen in de hersenen.
• Impact of neglect Perry (2001) → gaat over kinderen in een weeshuis in Roemenië. Kinderen
die na 6 maanden werden geadopteerd, hadden meer schade opgelopen > ze hadden kleinere
hersenen.
→ omgeving is dus van groot belang!
Samenvatten: erfelijkheid en het brein
- Biologische factoren spelen een rol bij antisociaal crimineel gedrag.
- Erfelijke factoren:
• Relatie met meerdere delictsvormen (maar agressie vaak centraal).
• Deterministisch – elke actie is te herleiden tot eerdere biologische of omgevingsfactoren.
• 50% erfelijk, 50% omgeving (max!).
HC 3: Het brein en persoonlijkheid
Het brein
• Neurochemie (neurotransmitters en hormonen)
• Neurofysiologie (autonome zenuwstelsel)
• Neuroanatomie (structuur van het brein)
• Omgevingsinvloeden op het brein
Neurochemie
Neurotransmitters en (crimineel) gedrag
• Dopamine: stimulerend (plezier – eten, seks – op zoek naar herhaling).
- Te veel: extra agressie en geweld (door speed, heroïne, cocaïne, alcohol).
- Te weinig: op zoek naar extra kicks (compensatie), depressief.
• Serotonine: remmend, stabiliserend.
- Te veel: slapeloosheid, rusteloos (XTC: blokkeert heropname).
- Te weinig: depressief, impulsief agressief gedrag, niet gevoelig voor straf.
7
, • Uit een meta analyse serotonine-agressie correlatie -.12 (1% variantie
verklaard) → zwak.
• Enig indirect bewijs dat dopamine samenhangt met agressie.
• Serotonine neemt toe met leeftijd.
• Dopamine piekt in adolescentie, daarna afname.
Testosteron
• Hormoon, wordt afgescheiden door het endocriene stelsel, transport
via het bloed.
• Bewijs tussen relatie testosteron en agressie niet eenduidig.
• Meta analyse: gemiddelde correlatie tussen testosteron en agressie .14
→ twee variabelen die invloed hebben op de sterkte van de relatie:
1. Leeftijdseffect – effect grootst tussen 13 en 20 jaar.
2. Tijd van de dag waarop werd gemeten. Testosteron level veranderd tijdens de dag.
• De onbetrouwbaarheid van testosteronmetingen kan een reden zijn voor de ietwat
fragmentarische bevindingen voor de effecten van testosteron op menselijke agressie.
→ meer kijken naar combinatie laag cortisol (stresshormoon) en hoog testosteron >
verhoogd risico op agressief-antisociaal gedrag.
Neurofysiologie
Neurofysiologie en crimineel gedrag
• Autonome zenuwstelsel (AZS) (hartslag, ademhaling, zweten) – verbonden met emotionele
opwinding → dus ook met agressief gedrag.
• Low-arousal theorie = mensen met antisociaal gedrag ervaren verminderde activiteit
autonome zenuwstelsel.
- Angstloosheid hypothese: door de lage arousal .
- Sensationseeking hypothese: verlaagde toestand dus op zoek naar prikkels.
• Leugendetector: onbetrouwbaar om als bewijsmiddel te dienen in de rechtszaal.
→ daders vaker een trager AZS – daardoor minder gevoelig voor onprettige prikkels uit
omgeving.
▪ Lage hartslag – relatie agressie.
▪ Lage huidgeleiding, bijv. zweet – relatie psychopathie (mensen zijn gewetenloos,
hebben geen empathie).
Neuroanatomie
Neuroanatomie en gedrag
• EEG (je hersengolven worden gemeten d.m.v. plakkertjes op je hoofd): criminelen hoger
niveau slow-wave activiteit (underaroused -> zijn dus deels op zoek naar nieuwe prikkels en
raken deels niet zo van slag van wat om hen heen gebeurt). Vindt plaats in frontale kwab.
• MRI (kijkt naar het functioneren van de hersenen): afwijkingen in het temporale (horen, zien)
en het (pre) frontale gebied (plannen, impulscontrole). Met name afwijkingen in het (pre)
frontale gebied hebben een relatie tot het vertonen van crimineel gedrag, of een risico erop.
- Daders hebben vaak kleinere hersenen (of hersengebieden).
- Daders hun hersenen functioneren minder.
• Prefrontale cortex – verminderde activiteit – relatie agressie gedrag en morele
oordeelvorming → geen simpel verband tussen onrijpheid prefrontale cortex en risicovol
gedrag.
8