Jeugdprofessionals en transformerend jeugdbeleid
Hoofdstuk 1. Jeugdbeleid in Nederland
1.1 Beleid en overheid
Instellingsbeleid is doorgaans het beleid binnen organisaties, instellingen en bedrijven.
Beleid is het kiezen van doelen, het effectief (doelgericht) en efficiënt (doelmatig) inzetten
van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde. -> doelen, middelen en plannen.
Beleid wordt gevormd aan de hand van een beleidsdoel en is flexibel. Het beleid duurt een
bepaalde periode waarna wordt bekeken of het doel behaald is of dat het beleid langer moet
aanhouden.
Binnen het jeugd en gezinsbeleid kun je curatief, preventief en repressief beleid
onderscheiden.
Curatief beleid is genezend beleid en gericht op het beperken van de negatieve gevolgen van
een situatie of gebeurtenis. Dit doe je door achteraf maatregelen te treffen.
Preventief beleid is het voorkomen van een ongewenste situatie door vooraf maatregelen te
treffen.
Repressief beleid is het onderdrukken van een ongewenste (acute) situatie -> het toepassen
van drang of dwang beleid is een voorbeeld.
De overheid vormt het hoogst bevoegde gezag op een bepaald territorium of grondgebied en
bestaat uit bestuurders, bestuursorganen en ambtelijke apparaat. De belangrijkste kerntaken
zijn:
- Zorgen voor openbare orde en veiligheid
- Zorgen voor sociaaleconomische zaken als werkgelegenheid, sociale zekerheid en
arbeidsomstandigheden
- Zorgen voor sociaal-culturele zaken als welzijn, onderwijs, volksgezondheid en kunst.
1.2 Jeugd als beleidsprobleem en -vraagstuk
Het zinnetje ‘de jeugd van tegenwoordig’ is niet per definitie iets van deze tijd. Ook ca. 470-
399 voor Christus werd de jeugd al als storend ervaren. Ook in de 17e eeuw werd er geklaagd
over de jeugd die rookte, dronken, vochten en voorechtelijk seks hadden.
Probleem is een situatie die (groepen) mensen als ongewenst en storend beschouwen omdat
,het hen op een of andere manier persoonlijk en in negatieve zin raakt.
Getemde problemen gaan om eenvoudige kwesties die door middel van beleid of terwijl doel,
middel en planning, zijn op te lossen.
Ongetemde problemen zijn problemen waarbij de kennis en inzichten van professionals uiteen
lopen en van mening verschillen over de meest wenselijke oplossing.
Niet alleen door bevolkingsgroei maar ook door de ‘verkleurde’ stadssamenstelling is de
samenleving een stuk complexer geworden. De diversiteit in bevolkingsgroepen met hun
eigen culturele gewoonten en geloofsovertuigingen brengen onzekerheden, knelpunten en
spanningen met zich mee. De 2e en 3e generatie doet het qua integratie, leren en studeren
steeds beter maar toch blijft er sprake van een aanzienlijke achterstand op gebied van
scholing, werk en wonen. Kansen op banen zijn moeilijker, dit leidt tot wantrouwen en
verwarring waardoor kans op afglijden naar criminaliteit en illegaliteit toe neemt. Vertrouwen
in politiek, democratie en oplossend vermogen van de overheid is klein.
1.3 Jeugdbeleid door de tijd heen
1874: Afschaffing kinderarbeid met behulp van Kinderwetje van Van Houten.
1899: Nederlandse Bond tot Kinderbescherming.
1901: Leerplichtwet en Kinderwetten waarbij ouderlijke macht kon worden overgedragen aan
de door de overheid gesubsidieerde Voogdijraad.
1921: Ondertoezichtstelling
-- 1915 een onderzoek naar de ontwikkeling van jeugdige -> 1919 de conclusie dat dit kwam
door de Eerste Wereldoorlog.
1930 Economische crisis.
1940 Tweede wereld oorlog.
-- 1948 Onderzoek naar het ontstaan en de beïnvloeding van de mentaliteit van de
zogenaamde massajeugd. Hier kwam uit hoe ernstig het was gesteld en vanaf dit moment
moest de overheid in actie komen op beleidsmatige wijze en intensiever op financieel gebied.
1952 Ministerie van Maatschappelijk werk opgericht die zich bezig hielden met het
opgroeiproces van kind tot volwassenen. Vanaf dit moment tot 1963 stegen de budgetten voor
jeugdvorming van de 5,6 naar de 18 miljoen gulden. Hierna zouden deze budgetten nog meer
stijgen.
1960-1970 ontstonden gespecialiseerde en gesubsidieerde jeugd- en gezinsinstellingen. Toch
,was er ook veel kritiek door het stijgen van uit huis en uit instelling weglopende kinderen en
OTS gestelde ouders voelden zich niet gehoord en geholpen. Hierop volgden de alternatieve
hulpverlening als het JAC: Jongeren Advies Centra en de BM: belangenvereniging
Minderjarigen. (softe manier van aanpak)
1965-1982 in het jeugdbeleid stonden begrippen als emancipatie, democratisering,
participatie, bewustwording en maatschappelijke ontplooiing centraal. Het jeugdbeleid
groeide onder het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. De
Nederlandse verzorgingsstaat werd gevormd -> kenmerkend was de curatieve preventieve
aanpak.
1982 CRM maakte plaats voor WVC: Welzijn, volksgezondheid en Cultuur met een nieuwe
visie en missie: van verzorgingsstaat naar een zorgzame samenleving.
1985 voorstel voor Wet op de jeugdhulpverlening -> goedgekeurd 1989 met als uitgangspunt
een tijdige, bij voorkeur preventieve, kortdurende hulpverlening dicht bij huis.
De jeugdsector werd onder de loep genomen door:
- De jeugdhulpverlening naar een lager beleidsniveau te brengen dus te decentraliseren naar
de provincies en of grootstedelijke regiobesturen.
- Een andere vorm van financiering, namelijk functie- in plaats van instellingsgerichte
subsidie
- De hulpverleningscapaciteit rechtvaardiger herverdelen
- Te streven naar schaalvergroting omdat veel residentiele instellingen klein waren dus een
beperkte omvang en een eenzijdig aanbod kende.
1987 Overname van het welzijnsbeleid met het preventieve jeugdbeleid aan de gemeenten.
Dit zou efficiënter en effectiever moeten werken. (strengere aanpak)
Succes en mislukking zou minder worden toegeschreven aan de overheid maar meer aan de
inzet van het individu en zijn directe omgeving. Men werd voorstander van een krachtige
preventieve aanpak en ook versterking van binding tussen jeugd en maatschappij werd van
belang. Preventief beleid betekende strijd tegen schoolverzuim, doelmatiger structurering van
de opvoeding en de vrije tijd van de jeugd.
1993 kabinet Lubbers III zette in op wat de ‘risicojeugd’ heette. Er waren drie categorieën
waarbij het ministerie van WVC zich zorgen baarde:
- Behoefte aan opvoedondersteuning. – Participatie aan maatschappij. – Zwerfjongeren.
, 1994 kabinet-Kok I doopte het ministerie van WVC om naar VWS: Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Het bovengenoemde beleid was niet meer dan een beleid op papier.
1998 kondigde het regeerakkoord een nieuwe wet op de jeugdzorg aan.
2005 start van de Wet op de jeugdzorg. In deze wet stond het kind of de jongeren centraal in
plaats van de instellingen. Het doel was om te komen tot een integrale aanpak van de
jeugdzorg. Betere samenwerking tussen de instellingen kwam in praktijk weinig terecht met
als verzoek op weer een nieuwe en betere jeugdwet.
2000 primaire verantwoordelijkheid bij de gemeenten die lokaal een integraal jeugdbeleid tot
stand moesten brengen. Dit houdt in dat alle beleid, beleidsinstellingen en organisaties die te
maken hadden met het opgroeien en opvoeden met jeugd, beter zouden samenwerken.
Ketenbeleid houdt in dat gemeenten moesten beschikken over een nota lokaal integraal
jeugdbeleid waarin visie, beleid en samenhang tussen diverse beleidsvelden voor steeds 4 jaar
werden vastgesteld. Doel: gemeenten dichter bij de burger staan qua bereikbaarheid,
financieel en doelmatiger opereren.
2007 werd bovengenoemd beleid werkelijk ingezet en gestimuleerd.
2011 elke gemeente heeft ten minste één CJG.
2015, 1 januari. Alle gemeente zijn primair verantwoordelijk voor alle jeugdzorgtaken. De
jeugdwet omschrijft alle ondersteuning, hulp en zorg aan jongeren en hun ouders die vrijwel
alle denkbare opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen.
Hoofdstuk 2. Jeugdbeleid binnen bestuurlijke organisaties.
1.1 Bestuurslagen
De bestuurlijke hoofdstructuur van Nederland bestaat uit drie territoriale bestuurslagen:
nationale overheid, de provincies en de gemeenten.
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat, dat houdt in dat Nederland een centraal
geregeerd land is, maar dat een groot aantal taken en bevoegdheden gedecentraliseerd is naar
lagere bestuurslagen: de provincies en gemeenten.
De 1e bestuurslaag heeft de gehele verantwoordelijkheid voor onder andere het jeugdbeleid.
Zorgt voor wet- en regelgeving, stimuleert innovaties, volgt trends en ontwikkelingen en is
verantwoordelijk voor zaken die de provincies en gemeenten niet of moeilijk kunnen
vervullen.
De 2e bestuurslaag. Voor 2015 was financieren en regisseren van curatieve jeugdzorg een van
de belangrijkste taken. Sinds 2015 is dit vervallen en in de handen te komen liggen van de
gemeenten.