Psychologie aantekeningen
Hoofdstuk 1.8 ‘Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken
Nature-nurturedebat: de vraag over welke factoren verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van
menselijke eigenschappen. Eigenschappen zijn altijd een gevolg van de interactie tussen
omgevingsfactoren en erfelijke aanleg.
Al het gedrag kent ook een evolutionaire noodzaak; sociaal brein ontwikkeld (seksualiteit voor
voortplanting etc.).
Bio-psychosociaal model:
Het ene deel heeft altijd invloed op het andere. Bijv. depressie verhoogt kans op alcoholverslaving,
alcoholverslaving verhoogt kans op een leveraandoening.
-Biologisch: erfelijkheid, gezondheid, genen, drugs/medicatie, stress, levensstijl etc.
- Psychologisch: gedachtes, mentale ziektes, omgangsvaardigheden, emoties, persoonlijkheid,
trauma etc.
-Sociaal: vriendschappen, break-up, cultuur, school, werk, verwaarlozing etc.
VOORBEELD:
Jouw gedrag na een stressvolle situatie wordt bepaald door jouw genen, die beïnvloed zijn door jouw
ouders, door de ervaringen met stress en bescherming van jouw ouders, door jouw eigen ervaringen
door jouw eigen gedrag zelf, door jouw (de reacties op jou) omgeving enzovoort enz.
Gen-omgevingscorrelatie: de genen en omgeving hangen samen aan elkaar. Bijv.: Stel je aanleg tot
veel stress, is er de kans dat je in de tentamenweek meer stress ervaart dan de rest.
Drie vormen van gen-omgevingscorrelatie:
Passief verband,
Evocatief verband,
Actief verband.
Passief verband:
Genetische aanleg van het kind komt overeen met die van ouders. Erfelijkheid.
Als beide ouders bijv. muzikaal zijn is de kans groot dat het kind ook muzikaal wordt.
Evocatief verband:
Genetisch bepaalde eigenschappen van het kind lokken specifieke reacties uit bij de omgeving.
Bijv. het vrolijke kind lokt enthousiaste reacties uit bij ouders, het stille kind krijgt daardoor weinig
aandacht (wordt daardoor nog passiever).
Actief verband:
Kind of volwassene kiest zelf de omgeving uit die bij zijn aanleg past.
Hiermee wordt de al aanwezige aanleg nog meer vergroot. Bijv. het sportieve kind gaat bij een
sportclub waardoor dit nog meer gestimuleerd wordt.
Gen-omgevingsinteractie:
Gen en omgeving beïnvloeden elkaar waardoor genen mutaties kunnen ondergaan maar hetzelfde
geldt voor veranderingen van de omgeving. Genen kunnen aan- of uitgezet worden door
omgevingsinvloeden.
,Hoofdstuk 2: ‘Hoe onze hersenen werken en zich ontwikkelen’.
Neuro-imaging, MRI (magnetic resonance imaging) structuur van de hersenen in beeld brengen
fMRI (functional magnetic resonance imaging) 3D scan waardoor de werking van het brein in
beeld word gebracht.
EEG (elekrto-encefalografie) Hiermee wordt de elektrische activiteit van de hersenen gemeten. De
activiteit wordt afgebeeld in hersengolven. Men vergelijkt normale activiteit met abnormale activiteit
zoals bij epilepsie.
In psychologisch onderzoek worden voornamelijk studenten gebruikt. Dit geldt ook voor neuro-
imaging. Dit betekent dat we vrij veel weten over de hersenen van hoog opgeleide, voornamelijk
blanke jonge mensen.
Gewaarwording
Zintuigen vangen prikkels op uit de omgeving, dit heet gewaarwording.
Waarneming:
Prikkels zenuwimpulsen hersenen interpretatie, betekenisgeving, herkenning etc.
Zintuigsystemen:
Huid: tast, streling, pijn, temperatuur,
Evenwicht en proprioceptie,
Neus: geuren en feromonen (hormoon voor seksualiteit/verliefdheid),
Horen
Tast:
Het zintuigsysteem wat het eerste ontwikkeld is (voor de geboorte).
Het zintuigsysteem wat het belangrijkste direct na de geboorte is. Een baby die niet aangeraakt
wordt, ontwikkelt zich slecht of zelfs niet.
Bottom up:
Datgene wat voor iedereen hetzelfde is en wat je wordt aangeboden. (bijv. koffie aangeboden: geur
van koffie).
Top down:
Associatie/interpretatie bij prikkels. (bijv. koffie: angst voor hete koffie).
De ontwikkeling van ons zenuwstelsel en vooral hersenen is afhankelijk van 3 factoren:
- Erfelijkheid Alle mensen hebben de volgende punten met elkaar gemeen: aanleg om taal te
leren, iedereen heeft twee hersenhelften, aanleg om 90 miljard zenuwcellen te produceren.
Verschilt tussen iedereen: aanleg voor leren van taal, aanleg voor leren van rekenen, aanleg voor
empathie.
- Omgeving kenmerken van de omgeving zijn van invloed op welke functies tot ontwikkeling
komen bij een persoon.
- Oefening De mate waarin iemand iets oefent is van invloed op specialisaties van de hersenen.
Cortisol is een hormoon dat wordt aangemaakt in reactie op stress. Als het gehalte van dit hormoon
te hoog blijft en het hormoon te langdurig aanwezig is, dan kan dat slecht zijn voor de gezondheid.
ONTWIKKELING VAN DE HERSENEN:
,1. Neurogenese de geboorte van 90 miljard neuronen tijdens zwangerschap. 225.000+
zenuwcellen vanaf de 3e zwangerschapsweek. De zenuwcellen die een baby nodig heeft om te
overleven specialiseren zich al tijdens de zwangerschap, zodat ze bij de geboorte al ‘af’ zijn:
- Zenuwen en hersendelen, - Bekabeling van het hart,
- Ademhaling, - Spijsvertering,
- Gehoor- en pijnzenuw.
Ook na de geboorte worden nog nieuwe hersencellen aangemaakt (volwassen neurogenese). Cellen
worden niet meer in tweeën gesplitst, maar er worden nieuwe aangemaakt in het hippocampus. De
hippocampus helpt bij leerprocessen door informatie opslaan in het geheugen, maar is ook van
belang bij de stemming van een persoon.
2. Synaptogenese Het ontstaan van synapsen (verbindingen) tussen zenuwcellen in de hersenen
en overige delen van het zenuwstelsel. Hierdoor ontstaan grote, complexe zenuwcelnetwerken die er
o.a. voor zorgen dat mensen; praten, bewegen, nieuwsgierig zijn, emoties hebben etc.
Op de leeftijd van ongeveer twee jaar heeft de mens de meeste synapsen in de hersenen.
3. Pruning Als het brein aan het specialiseren is, kan het zo zijn dat bepaalde verbindingen tussen
neuronen teruggesnoeid worden. Bijv.: een kind kan makkelijker social media aanleren dan een
ouder persoon. Maar ouder persoon kan beter een net bericht schrijven, omdat het kind gewend is
om bijv. te appen.
Neuraal netwerk Een groep zenuwcellen die samenwerken bij een bepaalde vaardigheid. De
netwerken waarmee we handelingen en gedachten aansturen, worden sterker als we ze veel
gebruiken. De netwerken die we niet gebruiken, worden zwakker.
De amygdala is een hersengebied wat diep in de temporaalkwab ligt en wat van belang is bij het
verwerken van emoties zoals bijv. angst, stress, depressie etc. We hebben er in elke hersenhelft één.
PLASTICITEIT V.D. HERSENEN:
Plasticiteit of kneedbaarheid slaat op het vermogen van ons brein om heel flexibel te zijn
Ons brein kan makkelijk reorganisaties aan, zowel qua functioneren als prestaties. Onze hersenen
veranderen als we iets nieuws leren of als we iets extreem gaan oefenen.
PERIODES WAARIN WE IETS SNELLER LEREN (SENSITIEVE PERIODE)
Sensitieve periode: Tijdens een sensitieve periode is een specifiek deel van ons brein extreem
gevoelig voor omgevingsinvloeden en kunnen we sneller dingen leren. Dit kan positief of negatief
zijn. Vooral tijdens de zwangerschap zijn er gevoelige perioden voor de hersenen van een baby.
Het is bijv. zo dat het leren van een taal na je 12 e jaar veel lastiger gaat dan daarvoor, je bent dan uit
de sensitieve periode.
Vanaf ca. 25 jaar zijn onze hersenen uitontwikkeld, dus geen sensitieve periode meer daarna.
Tijdens de zwangerschap veranderen de hersenen van de vrouw in moederhersenen. Dit zorgt er
voor dat zij op een snelle en adequate manier kan reageren op de baby.
Bij een beroerte word Constraint Induced (Movement) Therapy toegepast. Hierbij worden de
getroffen ledematen juist gestimuleerd.
, 1-15 dagen oud 16.5 uur slaap
3-5 maanden oud 14.5 uur slaap
6-23 maanden oud 13 uur slaap
2-3 jaar oud 12 uur slaap
3-5 jaar oud 11 uur slaap
5-9 jaar oud 10 uur slaap
10-13 jaar oud 9.5 uur slaap
14-18 jaar oud 8.5 uur slaap
19-30 jaar oud 8 uur slaap
33-70 jaar oud 7 uur slaap
70-85 jaar oud 6 uur slaap
Foetaal alcoholsyndroom: verstandelijke handicap (vaak ook groeiachterstand) ontwikkeld door
alcoholgebruik van moeder tijdens zwangerschap.
Hoofdstuk 3:
Processen die ervoor zorgen dat waarneming plaatsvind in de hersenen:
1. Selectiviteit
Zintuigen en bijbehorende hersendelen maken keuzes over welke prikkels ze binnen laten komen. Dit
omdat wij niet alle duizenden prikkels per seconden tegelijk kunnen verwerken.
2. Adaptie
Een manier door de hersenen om selectie uit te voeren: filteren wat hetzelfde is gebleven en wat is
veranderen. Iets wat steeds hetzelfde blijft, merken we niet meer op en als iets veranderd doen we
dit wel. Ook passen we ons hierdoor aan op veranderingen.
3. Relativiteit
We nemen vooral verhoudingen waar; groot vs. klein, kleur vs. grijs etc.
Onze waarnemingen zijn nooit objectief maar relatief (altijd vergelijkingen).
De aandacht die we schenken aan bepaalde aspecten, wordt beïnvloed door onze motivaties (fan van
een sportclub: aspecten daarvan vallen meer op) en emoties (angstig voor iets: valt meer op).
Ook maken we door eerder opgedane kennis organisatie in wat we waarnemen. Als je ergens goed in
bent, bijv. valt jou hierin veel meer op.
Overgeneralisatie: een standpunt wordt beargumenteerd op basis van te weinig en niet-
representatieve gegevens.
, Hoofdstuk 4:
Instinct: handelingen die universeel bij een bepaald (dier)soort zijn. Soortspecifiek gedrag. Bij
instincten spelen ervaringen en leren geen rol.
Een reflex is een mechanische reactie van het lichaam op een prikkel (hand wegtrekken bij heet
kraanwater). Dit is aangeboren en niet te beïnvloeden.
Een gedragsmogelijkheid moet eerst groeien, dit wordt rijping genoemd. Dit zorgt ervoor dat leren
op een latere leeftijd mogelijk is, als dit nu nog niet het geval is.
Vier belangrijke aspecten bij leren:
- Leren veroorzaakt relatief permanente veranderingen,
- Leren produceert nieuwe gedragsmogelijkheden en nieuwe kennis,
- Bij leren spelen de gevolgen vaak een grote rol,
- Oefening speelt vaak een rol.
Stimulus/prikkel een verandering binnen of buiten een organisme waarop gereageerd wordt
desbetreffend organisme.
Respons reactie van een organisme op een prikkel/stimulus.
Wanneer een respons zichtbaar is, wordt het een overte respons genoemd (vb.: huilen). Als een
respons niet zichtbaar is, is het een coverte respons.
Verschillende vormen van leren bij de mens:
1. Associatief leren: dit houdt in dat iemand twee situaties, of een situatie+gedrag of gedrag+het
gevolg van het gedrag met elkaar verbonden heeft,
2. Observationeel leren: sociaal leren,
3. Probleemoplossend,
4. Denken,
5. Reflecteren.
1. Klassiek conditioneren (associatief leren):
Theorie van Pavlov. Dit is een leervorm waarbij een respons/reflex wordt uitgelokt door meerdere
keren, op dezelfde manier/tijd een gebeurtenis plaats te laten vinden. Er wordt een associatie
gemaakt tussen twee prikkels. In het begin: neutrale stimulus lokt gedrag uit.
De relatie tussen de ongeconditioneerde stimulus en de ongeconditioneerde respons is een reflex.
De relatie tussen de geconditioneerde stimulus en de geconditioneerde respons is geleerd.