Samenvatting Nederlands als tweede taal (in het basisonderwijs)
Hoofdstuk 1: Inleiding
Nederlands als tweede taal = NT2
NT2-verwervende leerlingen = leerlingen die van huis uit een andere taal spreken dan Nederlands of
die tweetalig opgroeien, met Nederlands en een andere taal als moedertaal.
In dit hoofdstuk wordt een dag van Semra beschreven. We laten zien wat voor soort (taal)
problemen ze zoal tegenkomt en welke verschillende taalactiviteiten op school worden uitgevoerd.
1.1 Op weg naar school
Semra is buiten met haar broer en geeft een bal een trap. Ze raakt de bal niet goed en de bal komt
precies tegen de boodschappentas van een Nederlandse mevrouw die op de stoep loopt. De
mevrouw schreeuwt naar Semra dat ze ‘uit haar doppen moet kijken’. Semra kijkt de vrouw niet-
begrijpend aan. Als de mevrouw niets meer zegt, loopt Semra ook maar door.
De broer van Semra praat Turks tegen Semra, terwijl ze beiden in Nederland geboren zijn. Het is de
omgangstaal die ze thuis spreken, naast het Nederlands. Verder begrijpt Semra de woorden van de
mevrouw niet, terwijl het wel Nederlands is. Het lastige hierbij is dat Semra de uitdrukking ‘uit je
doppen kijken’ niet kent.
1.2 Het kringgesprek
Tijdens de ochtendkring mogen de kinderen altijd vertellen wat ze in het weekend hebben gedaan.
De verhalen van de anderen kinderen gaan grotendeels aan Semra voorbij. Ze weet immers niet goed
wat een motorcross is, en bovendien zit ze al te bedenken wat ze zelf wil vertellen.
Als Semra aan de beurt is, zoekt ze moeizaam naar de juiste woorden. Het wordt onrustig in de klas
en een aantal kinderen beginnen fluisterend een gesprek. Semra vertelt verder maar ze heeft het
gevoel dat ze niet goed kan uitleggen wat ze gedaan hebben. ‘Vertel het maar Semra’, zegt de juf,
maar Semra lijkt te blokkeren.
Er zijn twee manieren om het Nederlands onder de knie te krijgen:
1. Het oppikken van taal in allerlei situaties waarin Nederlands wordt gesproken
(= tweedetaalverwerving)
2. Situaties op school waarin je Nederlands leert, bijvoorbeeld als de juf de betekenis van
moeilijke woorden uitlegt (= tweedetaalleren)
Tweedetaalverwerving is voor een groot deel vergelijkbaar met de verwerving van de moedertaal.
Maar er zijn verschillen. Neem bijvoorbeeld een kind uit de kleuterklas. Ze is pas met
tweedetaalverwerving begonnen, maar ze is ouder dan baby’s die hun eerste taal nog moeten
verwerven. Bovendien beheerst het kind al voor een deel haar eerste taal.
Hoe ouder tweedetaalverwervers zijn, des te meer invloed ondervinden ze van hun eerste taal. Dit is
bijvoorbeeld te merken aan het accent waarmee de mensen hun tweede taal spreken.
Vrijwel alle kinderen in Semra’s klas zitten al vanaf de kleuterklas op een Nederlandse school. Het zijn
onderinstromers. Een van de kinderen in haar klas is nog maar kort in Nederland. Deze neven- of zij-
instromer, of nieuwkomer, is een Marokkaanse jongen.
1
, 1.3 De taalles
De juf legt uit wat de kinderen moeten doen, maar Semra begrijpt het niet. Ze moeten de verkeerd
gelijmde woorden losmaken en plakken aan de goede stukken: striphalte, gymverhaal.
Elke dag komt Semra nieuwe woorden tegen die ze niet kent, dus ze snapt niet wat er fout is aan
deze woorden.
Hoe moeilijk zo’n soort oefening is, wordt duidelijk door zo’n opdracht in een vreemde taal uit te
voeren. Die vorm van taal onderwijs is al niet zo goed, en zeker niet voor leerlingen voor wie het
Nederlands een tweede taal is. Bij de verkeerde gelijmde woorden doet de juf een beroep op de
vaardigheid van kinderen om met taalvormen te manipuleren. Dat is een hogere taalvaardigheid
waar vooral NT2-leerlingen vaak nog niet aan toe zijn.
1.4 Abdel
Abdel zit nu drie maanden bij Semra in de klas. Met zijn vader en moeder spreekt hij Marokkaans-
Arabisch. Abdel zit in de klas vaak zijn eigen werk te maken dat hij heeft meegekregen van de
remedial teacher. Bij sommige dingen, zoals gym en handvaardigheid, doet Abdel met de klas mee.
Hij let goed op de andere kinderen zodat hij hen kan imiteren. Het is de bedoeling dat hij met
rekenen dezelfde stof behandelt als zijn klasgenoten, maar meestal begrijpt hij de uitleg van de juf
niet.
Wanneer de kinderen in de grote kring moeten zitten voor een spreekbeurt, weet Abdel niet of hij
deze keer ook mee moet doen. Hij kijkt afwachtend. Dan roept de juf ongeduldig: ‘kom op, Abdel!’.
1.5 Een doorgaande lijn
Abdel en Semra gaan af en toe naar de remedial teacher. Ze krijgen daar extra taalondersteuning
door vooral aandacht te besteden aan herhaling van woorden en aan verdere uitbreiding van de
woordenschat. Om taalproblemen in hogere groepen zo veel mogelijk te voorkomen, wordt er
gewerkt met een programma waarin de ontwikkeling van peuters zo veel mogelijk gestimuleerd
wordt. Door een invulling te geven aan voor- en vroegschoolse educatie probeert de school een
doorgaande lijn aan te brengen van peutergroep via onderbouw naar midden- en bovenbouw.
1.6 Wereldoriëntatie
De taal in de zaakvakken levert voor veel NT2-leerlingen problemen op. Er komen vaak moeilijke
woorden in voor, die onvoldoende worden uitgelegd. Bijvoorbeeld woorden die naar abstracte
begrippen verwijzen, zoals ‘veroveringen’. Kinderen kunnen dat soort woorden moeilijk verbinden
met hun eigen ervaringen. Ze krijgen geen greep op de betekenis.
- Moeilijke woorden; zoals ‘industrie’ etc.
- Woorden met meerdere betekenissen
- Abstracte teksten; ze sluiten niet aan bij de leefwereld van de kinderen
- Verband in teksten is niet duidelijk voor kinderen
Ook in mondeling taalgebruik zijn mensen vaak impliciet. VB:
A: Ga je mee naar de bioscoop?
B: Ik heb morgen een zwaar tentamen
Letterlijk genomen geeft B geen antwoord op de vraag van A, maar het kan wel worden afgeleid uit
wat B zegt. B gaat niet mee, omdat hij het te druk heeft.
In gesprekken zijn altijd mogelijkheden om onduidelijkheden te verhelderen, maar in een schriftelijke
tekst is er alleen de tekst zelf. De lezer moet het dan doen met de informatie die daarin staat.
2