Artikelen
Schleppegrell
Academic language
Onderzoekers willen meer aandacht in leerkrachtonderwijs om leerkrachten voor te bereiden op het
gebruiken van academic language. Taal die in school gebruikt wordt om kennis te gebruiken.
Het ontwikkelen van academische taal is functioneel om dingen klaar te krijgen op school.
Veel kinderen herkennen dat we taal op verschillende manieren gebruiken in verschillende situaties
om verschillende dingen te doen.
Het is lastig om verwachtingen voor taal helder te krijgen voor kinderen, omdat taal transparant is.
Elk scenario kan leiden tot miscommunicatie. Een leerkracht die manieren van verschillende
taalgebruiken begrijpt, leidt kinderen van de ene context naar de andere context. Veel studenten
hebben support nodig in het leren van academische taal.
Academische taal is een set van registers waardoor schoolactiviteiten nodig zijn.
Genre/ opdrachten speelt een belangrijke rol op de productie van taal van kinderen. Ook de rol van
scholing voor kinderen die moeite hebben met academische taalontwikkeling.
Kinderen hebben verschillende sociale posities die invloed hebben op de taalontwikkeling.
Onderstreept wordt de genre-specifieke natuur van het ontwikkelen van academische taal.
Geschreven tekst biedt belangrijke data om uitdagingen te herkennen waar studenten mee te maken
hebben. Wanneer leerkrachten zich bewust zijn van de genre-verwachtingen, kunnen leerkrachten
beter support bieden. Ook is het ontwikkelen van vocabulaire een sleutelcomponent van het
ontwikkelen van academische taal. Kinderen met relationele kennis herkennen dat een woord
gedeelde betekenissen hebben. Kinderen met syntactische kennis herkennen dat een prefix/ suffix
een woord kan veranderen.
Gorski
Rol van cultuur
Culturele sensitiviteit is een belangrijk element om onderwijsgelijkheid te verzorgen. In de
onderwijswereld zijn we obsessed met cultuur. De meest transformatieve aspecten van
transformatieve theorie faalt vaak in de praktijk. Zeker als onderwijzers positioneren we onszelf om
meer effectief te zijn en responsief tegenover individuele culturen van studenten.
Cultuur is een dimensie van onze identiteiten.
Een gevaar van het teveel benadrukken van cultuur is ongelijkheid. Cultuur kan gebruikt worden als
codetaal voor ras, SES en andere onderdelen.
Vier primaire mogelijkheden voor gelijkheid:
1. Vermogen om subtiele vormen van ongelijkheid te herkennen
2. Vermogen om te reageren op ongelijkheid
3. Vermogen om tegemoet te komen aan ongelijkheid op lange termijn
4. Vermogen om ongelijkheid aanhoudend te veranderen
Siegler
Hoofdstuk 9
Kismet is een sociale robot die interacteert. Freud dacht dat ook jonge kinderen een seksuele natuur
hebben dat hun gedrag beïnvloedt. Eregenous zone = erotisch sensitieve zone.
, Id = doel van prestatie.
Oral stage = mondelinge activiteit
Ego = later in eerste jaar, behoefte aan logische en rationele componenten
Anal = tot 3 jaar, erotieke interesse
Phallic stage = seksuele interesse voor genitalia
Superego = internaliseren morele standaarden
Latency period – 6-12 jaar, seksuele energie in sociaal geaccepteerde activiteiten
Genital stage = begint in adolescentie, seksuele rijpheid voltooid
Erikson voegde sociale factoren toe aan Freuds theorie. Elke stage is gekarakteriseerd bij een set van
ontwikkelingsproblemen, die en specifieke crisis vormen.
1. Basic trust vs. Mistrust 1e jaar
2. Autonomy vs. shame and doubt 1-3,5 jaar
3. Initiative vs. guilt 4-6 jaar
4. Industry vs. inferiority 6-puberteit, social skills, successful experience
5. Identity vs. role confusion adolescence – adulthood
Freud benadrukt belangrijkheid van vroege ontdekking en relaties. Erikson benadrukt de
identiteitscriss en de impact daarvan.
- Continuiteit vs. Discontinuiteit
- Mechanisms of change
- Reasearch and children’s welfare
Watson = bedenker behaviorisme, ontwikkeling door milieu
Skinner = iemand beweegt niet tot de wereld, maar de wereld beweegt door hem. Aandacht is
krachtig. Time-out. Intermittenly reinforced is inconsistente reactie tot gedrag. Negeren/ op ingaan.
Behavior modification = veranderen tot adaptief gedrag.
Sociale leertheorie = sociale ontwikkeling. Leren door observeren. Aandacht – coderen – bewaren –
reproduceren. Reciprocal determinism = invloed van kind- milieu en andersom. Interactie.
Zwakheid leren is door gedrag-focus.
Sociale cognitieve theorieën benadrukken proces van self-socialization. Actieve kind/ individuele
verschillen/ (dis)continuïteit.
Role taking = vermogen om iets vanuit iemand anders te bekijken. Dodge = kind lijdt door acties
ander kind. Hostile attributional bias = dubbelzinnige acties en vijandige bedoelingen. Groeperen
leerlingen kan leiden tot meer negatieve consequenties.
Achievement motivation = gemotiveerd door leerdoelen/ prestatiedoelen. Intelligentie kan door
succes ontwikkeld worden. Entity/ helpless orientation = waarde koppelen aan goedkeuring anderen.
Incremental/ mastery orientation = gebaseerd op eigen succes en niet op waarde die ze van anderen
krijgen. Incremental theory of intelligence = iemands intelligentie kan groeien door ontdekkingen.
Verschillen door opvoeding ouders en leerkrachten.
Sociale ontwikkeling benadrukken kinderen als actieve zoekers naar informatie/ interpreteren.
Kismet = robot, eigen ontwikkeling door begrijpen gedrag mensen.
Ecological theories = ethological/ evolutionary/ bioecological. Karaktertrekken leiden naar bepaalde
milieus en invloeden.
, Ethology = studie naar gedrag in evolutionaire context, gedrag wat betreft overleven begrijpen.
Imprinting = process waarbij babyvogels raken gehecht aan moeder en volgen haar overal.
Evoltuionairy psychology = adaptatie menselijk gedrag en natuurlijke selectie.
Groot brein, langzame ontwikkeling door neurologische plasticiteit.
Spelen is belangrijk gedrag. Ontwikkelen vaardigheden.
Parental-investment theory = ouders zijn gemotiveerd door voortduren genen.
Fataliteiten komen vaker voor bij huishoudens met stiefouders. Ouderschap is kostbaar.
Bioecological model Bronfenbenner. Karakter van kind interacteren met milieu.
Microsysteem = direct participeren in relaties, family is cruciaal, ouder is complexer want
meer contacten. Bidirectional nature impact beide kanten.
Mesosysteem = interconnections in microsystemen, familie, vrienden, school
Exosysteem = kind is niet direct onderdeel, maar kan wel ontwikkeling beïnvloeden, werk
ouders bijv.
Macrosysteem = vanuit overheid o.a.
Chronosystem = temporele dimensie, consequenties voor kind ontwikkeling. Waarden, normen,
familiestructuren enz.
Rijkheid van bioecologisch model. Impact schermtijd op gezondheid. Mediageweld, ook voor jonge
kinderen want gewelddadig reageren. Social media groeit, teveel schermtijd, daardoor te weinig
fysieke activiteit. Sterke band tussen media en schoolcijfers. Negatieve correlatie tussen schermtijd
en ontwikkeling mijlpalen jonge kinderen. Pornografie. Bioecological model, benadrukt te weinig
biologische factoren.
Hoofdstuk 10
Marhmallowtest, indicator voor zelfcontrole later.
Emoties zijn een basis voor menselijke waarnemingen, door leren reguleren levenslang voordelen.
Emoties= combinatie van psychologische en cognitieve respons van gedachten en ervaringen
1. Neurologische reactie
2. Psychologisch, hartslag, hormonen
3. Subjectieve gevoelens
4. Emotionele uitdrukkingen
5. Actie ondernemen
Geleerd = nurture
Genen = nature
Discrete emotionele theorie = emoties zijn aangeboren en elke emotie heeft een specifieke en
onderscheidende set van lichamelijke reacties en gezichtsuitdrukkingen
Functionalisme = basisfunctie emoties is om een doel te bereiken.
Veel onderzoekers onderscheiden zes basisemoties =
- Blijdschap = lachen. Social smiles = smilen naar andere mensen. Steeds beter begrijpen
reacties in eerste jaar. Langzamerhand ook meer grappen begrijpen.
- Angst = eerste jaren vooral bij gezichten andere mensen zien. Separation anxiety = verschil
tussen ouders wie is ‘hoofdverzorger’
- Boosheid = frustratie. Begint rond 18-24 maanden. Steeds beter inleven in anderen.
- Teleurgesteld = net als angst is dit een adaptieve emotie, verzorger kan kind helpen
reguleren.