Zorgverleningsrecht
werkgroepen
Week 45 cases 1-4 (groep 1-2); cases 5-8 (groep 3)
Casus 1. Goede zorg (Geschillencommissie referentiecode: 38767/44504)
Cliënte geeft aan dat zij al meer dan 10 jaar cliënte bij de zorgaanbieder is geweest. Al die jaren lag
het tijdstip van haar verzorging rond 08:00 uur. Sinds kort is de verzorging verplaatst naar tussen
10:00 en 11:00 uur in de ochtend. De cliënte is het hier niet mee eens, aangezien het vanwege
medische redenen noodzakelijk is dat zij om 08:00 uur in de ochtend geholpen wordt. De
zorgaanbieder stelt dat er in de met de cliënte overeengekomen zorgovereenkomst is afgesproken
dat aan de cliënte zorg wordt verleend in de ochtend, zonder dat het tijdstip daarin concreet is
opgenomen. Vanwege personeelstekort en de Coronasituatie is het tijdstip veranderd en hierover is
de cliënt op tijd geïnformeerd. Is de klacht volgens u gegrond? Motiveer uw antwoord.
De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een
geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 BW.
Bij de uitvoering van de overeenkomst moet de zorgaanbieder de zorg van een goed zorgaanbieder
in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op haar rustende
verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor de zorgaanbieder geldende professionele
standaard (artikel 7:453 BW en art. 2 Wkkgz). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg
moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde
omstandigheden zou hebben betracht.
Voor een gegrondverklaring van de klacht is vereist dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de
uitvoering van de zorgverleningsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen
worden verweten. Vast is komen te staan dat het tijdstip van verzorging niet is vastgelegd in de door
de zorgaanbieder overgelegde zorgovereenkomst en ook niet in het zorgplan. In formele zin heeft de
zorgaanbieder daarom binnen de grenzen van haar bevoegdheden gehandeld. De commissie acht het
voorts in beginsel begrijpelijk dat de zorgaanbieder in uitzonderlijke omstandigheden genoodzaakt is
roosters aan te passen.
Echter, vaststaat dat de zorgaanbieder heeft nagelaten om samen met cliënte naar een oplossing te
zoeken die in elk geval gedeeltelijk aan haar wensen met betrekking tot de zorgtijd tegemoetkomt.
Deze inspanning had in redelijkheid van de zorgaanbieder verwacht mogen worden. Voorts is de
commissie van oordeel dat de communicatie aan de zijde van de zorgaanbieder over de wijziging van
de zorgtijden – weliswaar tijdig – maar onvoldoende empathisch is geweest. Daarin heeft de
compassie ontbroken die vanuit de professionele standaard van de zorgaanbieder had mogen
worden verwacht en die onderdeel is van het zorgproces. De verhoudingen tussen partijen zijn
verstoord geraakt en de samenwerking tussen hen is in een zodanig onvruchtbare fase beland, dat de
cliënte heeft besloten de zorg op te zeggen. Uit het voorgaande volgt dat de zorgaanbieder naar het
oordeel van de commissie is tekortgeschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst en dat de
klacht van de cliënte in dat opzicht daarom gegrond is.
,Casus 1b Goede zorg/informatie (Geschillencommissie referentiecode: 54370/60570)
Een cliënt klaagt dat de zorgaanbieder zijn informatieplicht heeft geschonden. De cliënt heeft
prostaatkanker en koos hierbij voor inwendige bestraling, Brachytherapie. Op dat moment wist de
cliënt niet dat hier twee vormen van bestaan, namelijk LDR en HDR. De zorgaanbieder heeft de cliënt
alleen geïnformeerd over de LDR-vorm en hier baalt de cliënt erg van. De cliënt denkt dat de HDR-
vorm beter voor hem was geweest en wil een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder zijn de
twee soorten behandelingen van Brachytherapie min of meer gelijkwaardig. Met de verwijzing naar
het behandelcentrum, door de zorgaanbieder, is automatisch de keuze gemaakt voor LDR.
Is de klacht van de cliënt over de vermeende schending wel of niet gegrond?
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is
gesloten tussen de cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige
behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 BW. Bij de uitvoering van de geneeskundige
behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen
en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid,
voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze
zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en
redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De
zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een
inspanningsverplichting.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de
behandelovereenkomst met de cliënt.
Voor elke medische handeling is in beginsel de toestemming van de patiënt vereist (artikel 7:450
BW). Deze toestemming is een voorwaarde om een medische ingreep te mogen verrichten en levert
een rechtvaardigingsgrond op voor een handelen dat zonder die toestemming onrechtmatig zou zijn,
aangezien een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de patiënt gemaakt wordt. Als de informatie
over de ingreep niet toereikend of onjuist is, is er geen toestemming en dus geen rechtvaardiging
voor de gepleegde ingreep. Dit toestemmingsvereiste hangt nauw samen met de inlichtingenplicht
van de hulpverlener (artikel 7:448).
Beide artikelen strekken ertoe de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al
dan niet toestemming voor een behandeling zal geven (het zogenaamde informed consent).
Schending van de inlichtingenplicht, waaronder de plicht ook alternatieven te noemen voor een
bepaalde behandeling, roept het risico in het leven dat de patiënt niet op een voor hem te wensen
wijze gebruik kan maken van zijn zelfbeschikkingsrecht, waardoor hij een voor hem onjuiste keuze
maakt.
De commissie stelt vast dat de klacht niet de vraag betreft welke vorm van Brachytherapie beter is,
maar dat de klacht gaat om het hebben onthouden van een keuzemogelijkheid aan de cliënt. Uit de
brief volgt dat de cliënt bij de zorgaanbieder was en dat prostaatkanker werd gediagnosticeerd.
Gekozen werd voor Brachytherapie en cliënt werd, omdat die behandeling niet binnen zorgaanbieder
werd uitgevoerd, doorverwezen naar UMC Utrecht. De uroloog heeft daarmee in feite de beslissing
over de behandeling genomen. Dit erkent de zorgaanbieder ook in het verweerschrift met de stelling
“Met de verwijzing naar een behandelcentrum wordt dus ook automatisch de keuze gemaakt voor
LDR of HDR”. De uroloog heeft, en had dat ook in het onderhavige geval, de kennis dat er twee
vormen van Brachytherapie zijn. Noch tijdens de zitting noch uit de stukken is naar voren gekomen
,waarom de uroloog met de cliënt niet de keuze tussen LDR en HDR heeft besproken, terwijl hij wel
wist dat die keuze bestond.
Voor de commissie is daarmee vast komen te staan dat het informed consent van de cliënt is
geschonden. De inlichtingenplicht van de hulpverlener over de behandeling ziet immers ook op de
vraag welke alternatieven mogelijk zijn voor een behandeling. HDR is een erkend alternatief en de
cliënt had daar dan ook over geïnformeerd moeten worden. De commissie is dan ook van oordeel dat
de zorgaanbieder wat haar informatieverstrekking jegens de cliënt betreft, toerekenbaar tekort is
geschoten – de zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie niet die zorg betracht die
een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben
betracht – zodat zij de klacht gegrond zal verklaren.
Je kan eventueel wanpresentatie en onrechtmatige daad benoemen bij deze casus.
Artikel 10 Grondwet is de basis van het zelfbeschikkingsrecht voor een patiënt.
Casus 2. Informed consent
Patiënte, 14 jaar oud wil graag behandeld worden. Vader en moeder zijn gescheiden, maar hebben
gezamenlijk het gezag over hun dochter. Vader stemt met de behandeling in, maar moeder weigert
haar toestemming.
Mag de behandelend arts starten met de behandeling?
Art. 7:450 BW zegt dat een patiënt met de leeftijd van 14 toestemming nodig heeft van ouders/
voogd. Maar er zijn eventuele uitzonderingen, namelijk artikel 7:450 lid 2 BW en art. 7:465 lid 4 BW.
De hoofdregel is dat bij een kind van 14, waarbij beide ouders het gezag hebben, er toestemming
moet worden gegeven voor behandeling door beide ouders
Maar uitzondering in art. 7:450 lid 2 BW. Twee voorwaarden:
- Kind wil zelf behandeling = weloverwogen blijft wensen
- Behandeling is nodig om ernstig nadeel voor kind te vormen
o = cumulatief (‘alsmede’).
o Er moet aan beide voorwaarden voldaan zijn wil de hulpverlener toch behandelen
ondanks dat 1 ouder geen toestemming geeft.
Voor de casus maakt het niet uit dat de ouders oneens zijn. 1 ouder geeft wel toestemming en kind
wil zelf ook graag behandeld worden. Uit casus blijkt niet dat behandeling nodig is om ernstig nadeel
te voorkomen, maar hier wordt in dit geval van uit gegaan. Behandeling kan geheel zonder
toestemming van ouders worden uitgevoerd. Het maakt niet uit dat 1 toestemming geeft en ander
niet. Dat geldt voor kinderen tussen 12 en 16 jaar oud. Ook van belang om te kijken naar goed
hulpverlenerschap.
Ook van belang om te kijken naar goed hulpverlenerschap: art. 7:453 en art. 7:465 lid 4 BW
- In belang van kind en geen overeenstemming kan worden bereikt met ouders dan probeer je
als hulpverlener ten eerste in gesprek te gaan om beide ouders mee te krijgen.
- Dan als het nog niet lukt en kind wel de behandeling wil en het is duidelijk dat het kind
erover kan nadenken en het kind dus wilsbekwaam is, dan op basis van goed
hulpverlenerschap kan je zeggen dat je de ouders overruled als hulpverlener en ga je mee
met de wens van het kind.
- Ondanks dat je handelingsonbekwaam bent als kind tussen 12 en 16, maar het kind is wel
wilsbekwaam en hangt af van aard van handeling en is in gezondheidsbelang van het kind, en
kan de arts zeggen dat hij de behandeling toch gaat uitvoeren ook al is 1 van de ouders het er
niet mee eens.
, Feit dat kind op spreekuur zit, dan komt eigenlijk wel een behandelingsovereenkomst tot stand. Als
behandelaar probeer je te achterhalen waarom ouders er niet bij zijn. Je probeert zoveel mogelijk de
ouders te betrekken.
Als kind nog geen 12 is, als 1 ouder tegen is dan naar de rechter. Afhankelijk van wat voor
behandeling het ise n gezondheid van kind, kan er vanuit belang van kind zo’n behandeling toch
worden geaccepteerd en kan de rechter de weigering van 1 ouders op zij schuiven.
- Er moet dan rekening gehouden worden met de kinderbeschermingswet/ maatregelen en
kan de rechter dus vervangende toestemming geven.
Vervolg Casus (Geschillencommissie Referentiecode: 18844/21894)
Een cliënt heeft een medisch probleem aan zijn geslachtsdeel. Het ziekenhuis heeft hiervoor een
medische ingreep uitgevoerd (uitvoeren van een circumcisie). De cliënt is niet blij met het resultaat.
Hij verwijt de specialist van het ziekenhuis dat hij niet is gewezen op de alternatieve behandelopties
en dat hij complicaties (geen gevoel, geen seksueel genot en een groot litteken) aan de ingreep heeft
overgehouden. De zorgaanbieder stelt dat de ingreep correct is uitgevoerd. Het is onvermijdelijk dat
er na de operatie een litteken is ontstaan. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat de ingreep negatieve
invloed heeft op de ervaring van seksueel genot.
- Wat is het onderwerp van het geschil? Wat is de rechtsvraag?
Het geschil betreft de informatie over het risico van complicaties bij het uitvoeren van een
circumcisie, de medische ingreep, en de complicaties die zijn ontstaan na deze medische ingreep.
- Was er sprake van toestemming op grond van volledig informatie/ informed consent?
- Hoe zou het verweer van de zorgaanbieder luiden?
Zorgaanbieder zou verweren dat het onvermijdelijk was dat een litteken zou ontstaan en achtte de
kans niet groot dat het resultaat van geen seksueel genot meer kwam door de operatie. Dus dat
heeft een andere oorzaak. Er is geen informatieplicht voor dingen en feiten die algemeen bekend
zijn, zoals een litteken. Het ziekenhuisbeleid sluit aan bij de landelijke richtlijn. De operatie is correct
uitgevoerd en er waren geen fouten/ complicaties.
- Welke informatie ontbreekt?
Weten niet hoe het gesprek is verlopen tussen aanbieder en patiënt. Was het probleem echt
medisch noodzakelijk? Hoe groot de kans is dat complicaties daadwerkelijk van de ingreep komen?
- Hoe beoordeelt u het geschil?
De cliënt en het ziekenhuis hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel
7:446 BW gesloten. Cliënt verwijt de specialist dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de medische
ingreep, met name over de gevolgen van het verwijderen van het frenulum. Daarnaast is hij niet
tevreden over het resultaat van de ingreep.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn
werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in
overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor
hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het
ziekenhuis – met de personen die zij daarvoor inzet – die zorg moet betrachten die van een redelijk
bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht.
De verplichting die voor het ziekenhuis voortvloeit uit de overeenkomst wordt in beginsel niet
aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorginstelling moet instaan voor het bereiken
van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorginstelling zich
verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het
bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen,