Samenvatting literatuur levensfasen Tieleman
Hoofdstuk 4 van twee tot zes jaar
2-4 jaar peuters
4-6 jaar kleuters
Voorschoolse periode waarin nog weinig schoolse vaardigheden worden geleerd.
Motoriek, denken, waarneming en taal ontwikkelen zich.
Peuterfase groeiende autonomie, kind wil bepaalde dingen zelf en zet dingen naar zijn
eigen hand, kind gaat experimenteren met eigen wil.
Vanaf circa vier jaar wordt het langzaam mogelijk om met anderen kinderen rekening te
houden en samen te werken.
Sociale ontwikkeling staat op de voorgrond.
4.1 De lichamelijke ontwikkeling en de motoriek
Kind groeit in eerste instantie voornamelijk in de breedte (vullingsfase) en vervolgens in de
lengte (strekkingsfase). Ander postuur gestaltwandel/ gedaanteverandering. Einde
kleuterfase in lichamelijk opzicht.
Grove motoriek wordt uitgebreid met steeds toenemende verfijning of differentiatie in
bestaande motorische vaardigheden zoals lopen, rennen en klauteren. Steeds meer
motorische vaardigheden worden ontwikkeld; zwemmen, huppelen, hinkelen etc.
Peuters kunnen dit nog niet, kunnen nog geen ledematen onafhankelijk van elkaar bewegen.
Vanaf 5 jaar is het kind in staat tot grote prestaties omtrent grove motoriek.
Groep 1 & 2 basisschool focus op ontwikkeling van evenwichtsgevoel, balanceren en
dynamische coördinatie. Lichaamsbewustzijn en ruimteperceptie wordt ontwikkeld.
Fijne motoriek vanaf vier jaar kunnen kinderen steeds makkelijker lichaamsdelen
onafhankelijk van elkaar bewegen. Oog-handcoördinatie wordt steeds verder ontwikkeld.
Vier jaar prikken, plakken, blokken stapelen tot torentjes, insteekmozaïek hanteren,
papiersnippers scheuren, vouwen, eenvoudige puzzels maken, binnen de lijntjes kleuren,
computerspelletjes spelen, tekenen en verven.
Vijf jaar knippen, fijner constructiemateriaal hanteren, punniken, borduren,
voorbereidende schrijfoefeningen, spelenderwijs schrijven.
,4.2 De ontwikkeling van de waarneming
Binnen psychologie onderscheid tussen:
- Indrukken die je via de zintuigen krijgt sensaties
- De interpretatie en de betekenis die je aan de betreffende indrukken geeft
percepties
Rond het zesde jaar ontwikkelen kinderen:
- Grootteconstantie objecten die dichtbij zijn lijken groter
- Kleur- en helderheidsconstantie felle belichting betekent helderder en grotere
contrasten
- Vormconstantie vormen veranderen door rotatie in de ruimte, perspectief bepaalt
- Objectconstantie object blijft hetzelfde ook al is maar een deel ervan zichtbaar
Waarneming maakt in de peuter/ kleuterfase ontwikkelingen door:
- Van globaal naar gedifferentieerd
- Van gevoelsmatig gekleurd naar zakelijk en concreet
Te zien in kindertekeningen, peuters en kleuters tekenen veel en vaak.
Tekenontwikkeling aan de hand van zes fasen:
1. De krabbels basale tekenvormen met een toenemende orde en structuur
2. De ontdekking van het kind dat er een overeenkomsten bestaan tussen het
getekende en aspecten uit de werkelijkheid
3. Het kind tekent steeds meer specifieke vormen en patronen uit de werkelijkheid,
zoals kruisen, cirkels en combinaties daarvan.
4. Het kind tekent expliciete afbeeldingen uit de werkelijkheid zoals mensen, gezichten,
huizen en dieren.
5. De tekeningen krijgen meer een symbolische betekenis; er worden hele
voorstellingen en verhalen visueel weergegeven
6. Kinderen van zes a zeven jaar beheerst het de regels beter voor het afbeelden van de
werkelijkheid. Tekenen wordt zakelijker maar ook minder spontaan.
Het is belangrijk dat kinderen een mate van vrijheid krijgen om hun waarneming te
exploreren.
Periode tussen 5 en 7 jaar golden age of drawing, tekenactiviteit is op haar hoogtepunt en
is leuk om te zien.
Oudere kinderen kunnen zich langer richten op een activiteit of stimulus en kunnen prikkels
beter selecteren.
Detailwaarneming is bij twee-zes jarige nog niet ver ontwikkeld, beeld en spiegelbeeld wordt
vaak als identiek waargenomen
Bij dyslexie hebben kinderen veel moeite met de automatisering van het leesproces. De
coördinatie tussen het gehoorde en het gelezene is niet goed tot stand gekomen.
, 4.3 De cognitieve ontwikkeling
Twee tot zes jaar voorschoolse periode
Sinds 1985 gaan kinderen vanaf vier jaar al naar school
Pre-operationele denken:
Fase van peuters en kleuters is een tussenfase tussen het magische en het logische denken
voorlogische fase / pre-operationeel denken
Zowel magische als logische elementen komen naar voren.
Rond de kleuterleeftijd is kind in staat om in oorzaken en gevolgen te denken, heeft te
maken met rijping van centrale zenuwstelsel.
Besef van tijd wordt ontwikkeld, leven niet langer in hier en nu.
De werkelijkheid is vaak nog te ingewikkeld waardoor peuters en kleuters het denken zelf
aanvullen met fantasie en magie. Het omvat bepaalde principes van logica maar de echte
waarheid is vaak nog niet te bevatten.
Montessori vernieuwingspedagoog die dichter bij de werkelijkheid blijft
Steiner pedagoog die dichter bij fantasie blijft, is van mening dat het jonge kind vooral op
zijn gevoel moet afgaan en zijn fantasie en voorstellingsvermogen moet kunnen
ontwikkelen.
Wanneer logische elementen de overhand nemen volgt het concreet operationeel denken.
Kenmerken/ karakteristieken van het peuter denken volgens Piaget:
- Magie: de peuter maakt geen onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid. Objecten
hebben een gevoelswaarde.
- Animisme: de peuter beschouwd levenloze dingen als bezield; stoute vloer
- Het denken over een voorwerp of een situatie kan plotseling veranderen
- Het denken is egocentrisch gekleurd
- Artificialisme: natuurlijke verschijnselen zijn voor en door mensen gemaakt
- Transductief denken: opeenvolgende gebeurtenissen hebben vast een oorzaak-
gevolg relatie
Kleuter denken:
- Denken is irreversibel: kinderen hebben moeite om te redeneren in omgekeerde
volgorde
- Kind heeft nog geen conservatiebegrip; hoog/ breed glas
- Het denken is eendimensionaal