P S Y C H O P A T H O L O G I E
B I J K I N D E R E N
E N A D O L E S C E N T E N
PM0922
Joyce
0
,THEMA 1. ANGST EN OBSESSIEVE-COMPULSIEVE COMORBIDITEIT.....................................................................................65
EPIDEMIOLOGIE ....................................................................................66
STOORNISSEN ............................................................ 2
ONTWIKKELINGSVERLOOP ....................................................................66
INTERNALISERENDE STOORNISSEN: EEN INTRODUCTIE ......................... 2
NEUROPSYCHOLOGISCHE THEORIEËN OVER ADHD .............................67
DEFINITIE EN CLASSIFICATIE ANGSTSTOORNISSEN ................................. 2
NEUROBIOLOGISCHE AFWIJKINGEN ....................................................69
EPIDEMIOLOGIE VAN ANGSTSTOORNISSEN ............................................ 4
ONTWIKKELINGSCHEMA VAN ADHD .....................................................73
SPECIFIEKE FOBIEEN ............................................................................... 4
ONDERZOEK ..........................................................................................73
SOCIALE ANGSTSTOORNIS (SAS) ............................................................. 5
INTERVENTIES ........................................................................................75
SEPARATIEANGSTSTOORNIS .................................................................... 6
MULTIMODALE BEHANDELING ..............................................................78
SCHOOLWEIGERING ................................................................................ 6
GEGENERALISEERDE ANGSTSTOORNIS ................................................... 7 THEMA 6. COMMUNICATIE- EN LEERSTOORNISSEN .... 80
PANIEKSTOORNIS .................................................................................... 8 GESCHIEDENIS ......................................................................................80
ETIOLOGIE VAN ANGSTSTOORNISSEN ..................................................... 9 DEFINTIEPROBLEMEN ...........................................................................80
ASSESSMENT .........................................................................................11 TAALONTWIKKELING ..............................................................................82
INTERVENTIES ........................................................................................12 COMMUNICATIESTOORNISSEN .............................................................83
OBSESSIEF COMPULSIEVE STOORNIS ...................................................14 SPECIFIEKE LEERSTOORNISSEN: LEZEN, SCHRIJVEN, REKENEN ...........86
SOCIALE EN MOTIVATIE PROBLEMEN ....................................................90
THEMA 2. TRAUMA- EN STRESSORGERELATEERDE
ETIOLOGIE..............................................................................................91
STOORNISSEN .......................................................... 17 ASSESSMENT .........................................................................................93
REACTIE OP TRAUMATISCHE GEBEURTENIS ..........................................17 INTERVENTIES ........................................................................................93
KINDERMISHANDELING ........................................................................22 SPECIAAL ONDERWIJS ..........................................................................95
THEMA 3. STEMMINGSSTOORNISSEN EN EENZAAMHEID THEMA 7. AUTISMESPECTRUMSTOORNISSEN............. 96
................................................................................ 27 GESCHIEDENIS ......................................................................................96
GESCHIEDENIS ......................................................................................27 AUSTISME SPECTRUM STOORNIS (ASS) ................................................96
DSM BENADERING ................................................................................27 COMORBIDE STOORNISSEN ............................................................... 101
DEPRESSIE .............................................................................................27 EPIDEMIOLOGIE ................................................................................. 101
EPIDEMIOLOGIE VAN DEPRESSIE ..........................................................29 ONTWIKKELINGSVERLOOP ................................................................. 102
DEPRESSIE EN ONTWIKKELING .............................................................30 ETIOLOGIE........................................................................................... 103
ETIOLOGIE DEPRESSIE ...........................................................................31 ASSESSMENT ...................................................................................... 105
ASSESSMENT .........................................................................................35 PREVENTIE .......................................................................................... 105
BEHANDELING .......................................................................................35 INTERVENTIES ..................................................................................... 105
PREVENTIE .............................................................................................37
THEMA 8. DISORDERS OF BASIC PHYSICAL FUNCTIONS
BIPOLAIRE STOORNISSEN .....................................................................37
SUÏCIDE .................................................................................................41 .......................FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.
OBESITAS ............................................................................................ 109
THEMA 4. GEDRAGSSTOORNISSEN EN VERSLAVING ... 43
EETSTOORNISSEN ............................................................................... 110
CLASSIFICATIE EN BESCHRIJVING .........................................................43
EPIDEMIOLOGIE ....................................................................................47
ONTWIKKELINGSVERLOOP ....................................................................49
ETIOLOGIE..............................................................................................51
MIDDELENGEBRUIK ..............................................................................54
ONDERZOEK ..........................................................................................56
INTERVENTIES ........................................................................................56
THEMA 5. ATTENTION-DEFICIT/HYPERACTIVITY
DISORDER ................................................................ 60
HISTORISCH PERSPECTIEF OP ADHD.....................................................60
DSM CLASSIFICATIE EN DIAGNOSE .......................................................60
BESCHRIJVING: PRIMARIE KENMERKEN ..............................................61
BESCHRIJVING: GEASSOCIEERDE KENMERKEN....................................62
DSM BEELDEN .......................................................................................64
1
,SAMENVATTING PSYCHOPATHOLOGIE BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen
Thema 1. Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen
LEERDOELEN
klinische angststoornissen bij kinderen te onderscheiden van normaal voorkomende angst bij kinderen
klinische obsessieve-compulsieve stoornissen bij kinderen te onderscheiden van normaal voorkomende gedachten en
rituele handelingen
onderscheid te maken tussen worry, fear en anxiety, en deze termen te gebruiken in de classificatie van angststoornissen
het verschil te benoemen tussen angststoornissen en obsessieve-compulsieve stoornissen
aan de hand van een casus een onderbouwde DSM 5-diagnose voor angst en obsessieve-compulsieve stoornissen vast te
stellen
de epidemiologie, ontwikkeling en comorbiditeit van angst en obsessieve-compulsieve stoornissen te beschrijven
aan te geven welke angststoornissen bij kinderen vaak voorkomen en welke stoornissen minder vaak voorkomen
veel voorkomende risicofactoren voor angststoornissen en obsessieve-compulsieve stoornissen te benoemen
een beeld te vormen van hoe de eerste fase van een psychologische behandeling van een kind met een angststoornis of
obsessieve-compulsieve stoornis eruitziet
Tentamenstof
• H6 Tekstboek
• Artikel ‘Hoe help je bange kinderen meer te durven?”
INTERNALISERENDE STOORNISSEN: EEN INTRODUCTIE
De DSM classificeert verschillende internaliserende problemen en onderscheidt deze als aparte stoornissen.
Hoewel voor deze wijze van classificatie empirische steun is gevonden, is er ook kritiek: zijn de verschillende
angststoornissen uit de DSM wel daadwerkelijk verschillende stoornissen?
• Eén enkele risicofactor kan namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van verschillende stoornissen, er is
niet één specifieke risicofactor voor één specifieke stoornis.
• Hoge comorbiditeit internaliserende stoornissen: kind voldoet vaak aan criteria van >1 stoornis
• Wat soms als een aparte stoornis wordt gezien kunnen ook verschillende uitingen zijn van een meer
algemene kwetsbaarheid/aanleg voor het ontwikkelen van internaliserende problemen. Specifieke
omgevingen of ervaringen vormen deze aanleg in een specifiek patroon van symptomen of stoornis.
Culturele verschillen kunnen van invloed zijn: bijv. het is niet duidelijk dat er verschillen zijn in
prevalentie van alle angststoornissen, maar er zijn wel verschillen in prevalentie als het gaat om
specifieke typen angststoornissen
DEFINITIE EN CLASSIFICATIE ANGSTSTOORNISSEN
Barlow (2002): Angst is een toekomst-georiënteerde emotie. Kenmerkend is de perceptie van gebrek aan controle
en onvoorspelbaarheid bij een potentieel aversieve gebeurtenis. Ook kenmerkend is de snelle shift van de
aandacht: deze wordt gericht op de potentieel gevaarlijke gebeurtenis of de eigen affectieve reactie op deze
gebeurtenis.
ð Toekomst georiënteerd, gebrek aan controle, gebrek aan voorspelbaarheid, snelle shift van aandacht
In de kindertijd is het normaal om bang te zijn (fear), angstig te zijn (anxiety) of zich zorgen te maken (worries).
Bang zijn is een reactie op een onmiddellijke dreiging, in het hier en nu (wordt gekenmerkt door alarm-reaction).
Angst is een toekomst-georiënteerde emotie, gekenmerkt door een verhoogd niveau van bang zijn en gebrek
aan controle.
Angst en bang zijn worden gezien als een complex patroon van drie soorten reacties op een gepercipieerde
bedreiging (tripartite model):
• Gedragsreactie (behavioral responses): wegrennen, trillende stem, ogen sluiten
• Cognitieve reactie: gedachten over bang zijn, zelf-afkeurende gedachten, beelden van lichamelijke
schade)
• Fysiologische reactie: veranderingen in hartslag en ademhaling, spierspanning, maag van slag
2
,SAMENVATTING PSYCHOPATHOLOGIE BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen
I.t.t. de complexe combinatie van de drie componenten die angst en bang zijn definiëren, wordt zorgen maken
(worry thoughts) gezien als een cognitief component van angst. Zorgen maken is het hebben van gedachten over
mogelijke negatieve uitkomsten die intrusief zijn en moeilijk onder controle gehouden kunnen worden.
Angst is een basale menselijke emotie en kan adaptief zijn – het is dus onderdeel van de normale
ontwikkelingsprocessen en het kind kan ervan leren.
Bv. kinderen leren om te gaan met het donker en separatie; adolescenten leren om te gaan met de spanningen over de middelbare
school en daten.
Wanneer er sprake is van intense, persisterende angsten die interfereren met het functioneren, of niet passen
bij de ontwikkelingsleeftijd, verdienen de angsten klinische aandacht.
NORMALE FEARS, WORRIES EN ANXIETIES
• Algemene prevalentie is hoog, kinderen vertonen een groot aantal angsten. Ouders onderschatten soms
hoe vaak angsten voorkomen bij kinderen, dit gebeurt vooral bij oudere kinderen omdat zij hun
angsten/emoties kunnen maskeren.
• Genderverschillen: meisjes zijn vaker bang dan jongens, dit verschil is minder groot bij peuter- en
basisschoolleeftijd. Let op: bevindingen over sekseverschillen moeten met voorzichtigheid
geïnterpreteerd; genderrol verwachtingen kunnen deels verantwoordelijk zijn voor de verschillen
tussen jongens en meisjes in het uitingen en laten zien van bang zijn.
• Het aantal en de intensiteit van angsten nemen af met de leeftijd, zich zorgen maken (worry thoughts)
wordt meer prominent rond het 7e jaar en wordt meer complex en gevarieerd bij het ouder worden
• Leeftijdsverschillen:
o sociale angsten en faalangst komen voor bij oudere kinderen en adolescenten;
o piekeren gaat bij peuterschoolleeftijd vaak over denkbeeldige bedreigingen, bij jonge kinderen
over hun fysieke veiligheid, bij oudere kinderen over sociale situaties en competenties. Dus:
bedreigingen op het welzijn zijn dus een prominent onderwerp van piekeren/angst over de
leeftijd heen;
o Veranderingen in inhoud van angsten en piekeren reflecteren waarschijnlijk een doorlopende
cognitieve, sociale emotionele ontwikkeling
• Culturele verschillen: veel voorkomende angsten zijn gelijkaardig over culturen heen en meiden scoren
hoger dan jongens volgens een cross-cultureel onderzoek uit 1994
Ontwikkelingsfase Bronnen van angst
Baby (0-12 mnd.) Uit artikel: Verlies van steun/fysiek contact met verzorgers (= scheidingsangst)
Opvallende sensorische stimuli, harde geluiden, plotselinge toenadering, vreemde voorwerpen
Uit tekstboek: angst voor vreemden (6-9 maanden)
Peuter (1-4 jaar) Uit artikel: scheiding, natuurverschijnselen, hoogte/diepte, onweer, vuur, water, donker,
nachtmerries, dieren, bloed zien
Uit tekstboek: Angst voor ingebeelde wezens (2 jaar), angst voor het donker (4 jaar)
4-5 jaar Uit artikel:
Specifieke objecten, de dood of dode mensen, gefantaseerde figuren en verlies van lichamelijke
integriteit (dokter, kapper)
6-12 jaar Uit artikel: zelfveroordeling door gewetensontwikkeling (vanaf 6j)
Bacteriën, het krijgen van een ziekte
Natuurrampen, lichamelijk letsel/dood
Falen bij prestaties
Beoordeling door leeftijdsgenoten
Anticipatie op reële nare gebeurtenissen (scheiding ouders, oorlog, criminaliteit, doodgaan)
12-19 jaar Uit artikel:
Afwijzing door leeftijdgenoten
Falen bij prestaties
Situaties waarin wordt beoordeeld, met name door het andere geslacht
Eigen uiterlijk
Existentiële angst (milieuramp, kernoorlog)
Hypochondrische overwegingen (ongeneselijke ziekte, aids)
Let op: het tekstboek en het artikel spreken elkaar dus soms tegen over aanvang van bepaalde angsten op bep. leeftijd.
3
,SAMENVATTING PSYCHOPATHOLOGIE BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen
CLASSIFICATIE VAN ANGSTSTOORNISSEN
Angst passend bij de leeftijd behoeft geen klinische aandacht, maar als deze erg intens zijn of langer aanhouden
dan gebruikelijk, of nog belangrijker: een significante beperking in het functioneren oplevert, kan onderzoek
nodig zijn. Want als angststoornissen niet behandeld worden kunnen deze uitgroeien tot een chronisch beloop.
DE DSM-BENADERING
Het DSM-hoofdstuk over angststoornissen bevat:
• Separatieangststoornis
• Specifieke fobie
• Sociale angststoornis (sociale fobie)
• Selectief mutisme
• Paniekstoornis
• Agorafobie
• Gegeneraliseerde angststoornis
Verder zijn er nog aparte hoofdstukken die gerelateerd zijn aan angststoornissen zoals OCD, PTSS, acute stress
stoornis, reactieve hechtingsstoornis en ontremd-sociaalcontactstoornis.
EMPIRISCHE BENADERING
Empirisch onderzoek, gebaseerd op statistische procedures, heeft in de brede categorie internaliserende
stoornissen subcategorieën ontdekt – waaronder ook angstgerelateerde problemen. Achenbach (2001) beschrijft
bijv. angst/depressief syndroom. Er is echter geen angstsyndroom ontdekt dat correspondeert met de specifieke
DSM-angststoornissen suggereert dat in de jeugd verschillende angst- en depressiesymptomen tegelijkertijd
optreden.
EPIDEMIOLOGIE VAN ANGSTSTOORNISSEN
• Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende stoornissen bij kinderen en adolescenten
• Prevalentie schattingen variëren meestal van 2.5 – 5%, met uitschieters van 12 tot 25%
• Jonge mensen voldoen vaker aan criteria van meerdere angststoornissen
• Een aanzienlijk deel van kinderen met angst zal aan de criteria blijven voldoen van de kindertijd naar
de adolescentie en naar jongvolwassenheid
• Meisjes hebben iets meer kans een angststoornis te ontwikkelen dan jongens
• Het is niet duidelijk of er algemene verschillen zijn in de prevalentie van angststoornissen in
verschillende etnische groepen, mogelijk zijn er verschillen in de prevalentie van specifieke
angststoornissen tussen etnische groepen
SPECIFIEKE FOBIEEN
Fobieën zijn, i.t.t. angsten passend bij de leeftijd, zorgelijk omdat ze excessief zijn, niet weggeredeneerd kunnen
worden, er geen vrijwillige controle is, leiden tot vermijding en interfereren met het functioneren.
DIAGNOSTISCHE CRITERIA
1. Angst voor een specifiek object of situatie (dieren, hoogte) = belangrijkste kenmerk
2. Er treedt (bijna altijd) een onmiddellijke angstreactie op bij blootstelling aan de fobische stimulus
3. De persoon moet ofwel de angstsituatie vermijden, ofwel aangaan met gevoelens van angst/distress
4. De angst is buiten proportie t.a.v. het daadwerkelijke risico
5. De angst is persisterend (zes of meer maanden)
De angst moet een significante mate van lijden veroorzaken of interfereren met de normale routine, schools
functioneren of sociale relaties.
4
, SAMENVATTING PSYCHOPATHOLOGIE BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen
ð De DSM erkent dat kinderen afhankelijk van het moment in hun ontwikkeling, verschillend uiting
kunnen geven aan gevoelens van angst (bijv. driftbui, huilen, bevriezen, hangerig zijn)
BESCHRIJVING
• Gedrag: vermijding van de fobische situatie of object (bv. kind met extreme angst voor honden weigert
om nog naar buiten te gaan)
• Gevoelens: paniek, spanning, walging t.a.v. fobische stimulus, catastroferen bij gedachte aan
confrontatie met stimulus, …
• Fysiek: misselijk, snelle hartslag, ademhalingsproblemen, ..
EPIDEMIOLOGIE
• Specifieke fobie is één van de meest voorkomende angststoornissen, met prevalentiecijfers tot wel 10%
• Komt vaker voor bij meisjes (maar kan ook te maken hebben met het soort fobie, bijv. dierenfobie)
• Er is weinig informatie over etnische-, leeftijds- en socio-economische verschillen
• Vaak is er sprake van meer dan één fobie en wordt aan criteria van nog een stoornis voldaan, sommige
onderzoeken zien dat de helft van de adolescenten ook een andere angststoornis heeft.
ONTWIKKELINGSVERLOOP
Specifieke fobie ontstaat meestal in vroege tot midden kindertijd. Wordt meestal als relatief onschuldig (benign)
gezien en verbetert doorgaans vanzelf, met of zonder behandeling. Toch is er ook een groep waarbij de fobie wel
aanhoudt tot in de adolescentie of volwassenheid en waarbij het wel leidt tot significant disfunctioneren.
SOCIALE ANGSTSTOORNIS (SAS)
Criteria zijn parallel aan de specifieke fobie, met als verschil dat het centrale kenmerk de angst voor sociale of
prestatie-situaties is waarin de persoon is blootgesteld aan de mogelijke kritische beoordeling van anderen en
waarin hij bang is zich belachelijk te maken.
• Angsten kunnen zich bij K&A anders uiten dan bij volwassenen
• Om de stoornis te onderscheiden van normale sociale ontwikkeling, moe het kind om de diagnose te
krijgen niet alleen angst ervaren bij volwassenen, maar ook bij leeftijdgenoten
BESCHRIJVING
Aan het gedrag valt het meest op dat situaties waarin sociale interactie of evaluatie kan voorkomen, vermeden
worden. Somatische symptomen kunnen zijn: rusteloosheid, blozen, zweten, buikpijn, ziek zijn.
SELECTIEF MUTISME EN SOCIALE ANGST
Kinderen met selectief mutisme praten niet in specifieke sociale situaties. Het mutisme treedt op terwijl het
kind wel in staat is om in andere situaties te praten. Begint meestal tussen de 2.5 en 4 jaar. Gesuggereerd wordt
dat selectief mutisme een extreme voor van sociale angst is, omdat 90 tot misschien 100% ook voldoet aan de
criteria van de sociale angststoornis.
EPIDEMIOLOGIE
• Prevalentie sociale angst bij kinderen wordt geschat op 1 to 2%, bij adolescenten 3 tot 4%.
• Lifetime: 9% voor adolescentie
• Prevalentie neemt toe met de leeftijd
• Er zijn iets hogere prevalentiecijfers voor meisjes, maar het is niet duidelijk of er daadwerkelijk
genderverschillen bestaan in de prevalentie
• De meeste kinderen voldoen ook aan de criteria van een andere stoornis, meestal een angststoornis
ONTWIKKELINGSVERLOOP
In jonge kinderen, tussen 6m en 3j, komt angst voor vreemden en separatieangst vaak voor. Maar het
zelfbewustzijn dat essentieel is voor een SAS, ontwikkelt later pas. De vaardigheid om zichzelf als een sociaal
5