Samenvatting Psychologie & Voeding
Boek Inleiding in de Psychologie
H1 Wat is Psychologie
Psychologie is een wetenschap die zich richt op het bestuderen van de aard en oorzaken van
gevoelens, opvattingen, wensen en gedragingen van mensen. Er bestaan zes deelgebieden: klinische
psychologie, ontwikkelings- en levenslooppsychologie, sociale psychologie, arbeids- en
organisatiepsychologie, functieleerpsychologie en gezondheidspsychologie. Onderzoek in de
psychologie richt zich op het beschrijven (de aard van de gedragingen), classificeren (het plaatsen
van een persoon in een categorie), verklaren (niet het ‘wat’, maar het ‘waardoor’) en voorspellen
van menselijk gedrag. Ook kan het gericht zijn op het vaststellen van de effecten van ingrepen. Er
worden verschillende methoden van gegevensverzameling gehanteerd, zoals observeren,
interviewen, vragenlijsten/tests afnemen, fysiologische metingen uitvoeren en documenten
bestuderen. Triangulatie is het gebruikmaken van verschillende methoden om een geval te
onderzoeken. De volgende methoden van onderzoek worden toegepast: gevalsstudie,
survey-onderzoek en experimenteel onderzoek.
Dualisme: Descartes, lichaam en geest zijn gescheiden identiteiten maar er vindt een uitwisseling
tussen beiden plaats (interactief dualisme). Tabula rasa: Locke, zag de mens als onbeschreven blad
dat langzaam wordt ingevuld.
In de begintijd van de psychologie zijn verschillende benaderingen te onderscheiden:
➢ Structuralisme: onderzoek naar structuur van de menselijke geest / bewuste ervaringen.
Sensaties, beelden en gevoelens.
➢ Functionalisme: onderzoek naar functies van mentale processen. Gewoonten, emoties en
de wil.
➢ Gestaltbenadering: onderzoek naar de manier waarop mensen prikkels uit de buitenwereld
bewerken en tot betekenisvolle gehelen maken. Geheel is meer dan de som van de delen.
➢ Gedragsbenadering: onderzoek naar de manier waarop mensen leren van hun eigen
ervaringen. Doel was om te komen tot een beschrijving, verklaring en voorspelling van
menselijk gedrag. De wet van effect.
➢ Psychoanalytische benadering: onderzoek naar de menselijke drijfveren en structuur van
de persoonlijkheid. Onbewuste verdringing (traumatische ervaringen).
In de hedendaagse psychologie wordt er gekeken naar alle mogelijke aspecten van het menselijk
gedrag en alle mogelijke oorzaken van dit gedrag. We spreken van drie soorten factoren:
➢ Biologische factoren: erfelijkheid (genen), functioneren van het zenuwstelsel en
hormoonregulatie
➢ Omgevingsfactoren: opvoeding en andere vormen van sociale invloed
➢ Biosociale factoren: de manier waarop mensen met hun aanleg en omgeving omgaan en
daarop zelf ook weer invloed uitoefenen
H2 De biologische basis van gedrag
§2.1 Het zenuwstelsel
Receptoren zijn zenuwcellen die in staat zijn prikkels van verschillende aard die van buitenaf
komen, op te vangen en door te geven. We hebben receptoren voor geluid, druk, smaak, temperatuur
en visuele indrukken. De signalen die worden opgevangen door receptoren worden doorgegeven via
neuronen. Een neuron bestaat uit een cellichaam, een axon en dendrieten. De dendrieten zorgen
voor de ontvangst van een prikkel. Zij komen bij elkaar in een cellichaam dat ervoor zorgt dat de
ontvangen prikkel wordt doorgegeven aan axonen, die op hun beurt de verdere doorgifte naar andere
neuronen verzorgen. Er zijn drie soorten neuronen:
➢ Sensorische neuronen: geven waarnemingen uit de buitenwereld door: wat we zien, horen
en voelen.
1
, ➢ Motorische neuronen: ontvangen signalen van neuronen uit de hersenen en het
ruggenmerg en activeren spieren, organen en klieren in het lichaam.
➢ Interneuronen: zitten tussen de hersenen en de sensorische en motorische neuronen in. Ze
verzorgen het transport van de signalen.
De eenvoudigste verbinding tussen een prikkel van buitenaf en een reactie daarop is een reflexboog.
Een reflex wordt niet gestuurd door bewuste activiteit. Voorbeeld: Peter brandt zijn hand aan een
heet voorwerp, een prikkel van buitenaf (hand tegen heet voorwerp) wordt door een sensorische
neuron ontvangen en doorgegeven via een interneuron aan een motorische neuron die er weer voor
zorgt dat een spier reageert, waardoor Peter zijn hand automatisch terugtrekt.
Een bepaalde prikkel van buitenaf is in staat om een signaal te veroorzaken in een neuron. Dit vindt
plaats door stimulatie van de dendrieten. Het neuron zal pas een signaal doorgeven als de prikkel
sterk genoeg is → er moet een bepaalde drempelwaarde van prikkeling overschreden worden,
voordat de rusttoestand (rustpotentiaal) wordt omgezet in een actie. Is dat het geval, dan gaat het
neuron een actiepotentiaal afvuren naar het andere einde. De actiepotentiaal heeft altijd dezelfde
grootte en vorm, ongeacht de sterkte van de prikkel die hem uitlokt. Informatie over de intensiteit
van de prikkel wordt op twee manieren doorgegeven:
● het aantal neuronen dat door de prikkel wordt aangezet om te vuren.
● frequentie van vuren: hoe sneller de actiepotentialen elkaar opvolgen, hoe sterker de prikkel
wordt ervaren.
De snelheid waarmee informatie wordt doorgegeven wordt bepaald door de diameter van een axon.
Hoe dikker, hoe sneller. Ook wordt de snelheid bevorderd door de myelineschede.
De doorgifte van een signaal van het ene neuron naar het andere vindt plaats door de activering van
chemische stoffen, neurotransmitters. Tussen de uiteinden van de neuronen die contact met elkaar
moeten leggen bevindt zich een kleine ruimte, de synaps. Het overbruggen van deze ruimte wordt de
synaptische transmissie genoemd. Deze komt tot stand doordat het actiepotentiaal
neurotransmitters aanzet om zich via de synaps te bewegen naar de receptoren van het andere neuron.
Informatieoverdracht bestaat dus uit een afwisseling van elektrische en chemische processen. De
elektrische zijn een kwestie van alles of niets, de chemische verlopen ingewikkelder en subtieler.
Elk neuron kan voor de signaaloverdracht beschikken over meerdere typen neurotransmitters, die bij
de overdracht voor drie soorten effecten kunnen zorgen: versnellen, vertragen of selecteren.
Verschillende enzymen zijn betrokken bij de aanmaak, overdracht en het terugvoeren van
neurotransmitters in het neuron waar ze vandaan zijn gekomen. De enzymen hebben een regulerende
werking, ze kunnen het proces van overdracht activeren en remmen. Enkele gespecialiseerde typen
neurotransmitters:
● Dopamine heeft drie functies: 1) het controleren van bewegingen, 2) planning van
denkprocessen en doelgericht handelen en 3) het regelen van emoties en motivaties. Een
tekort kan bewegingsproblemen opleveren en een teveel kan leiden tot hallucinaties,
waanvoorstellingen en schizofrenie.
● Noradrenaline en serotonine regelen de gevoelstoestand. Een tekort kan depressies
veroorzaken.
● Acetylcholine regelt de beweging en werking van het geheugen. Te veel zorgt voor
spierspasmen en verlamming. Te weinig doet de werking van het geheugen afnemen.
● Endorfines worden ingezet om pijn te reduceren. Ook als gevolg van langdurige fysieke
inspanning wordt dit aangemaakt.
§2.2 De ontwikkeling van het zenuwstelsel
De ontwikkeling van het zenuwstelsel laat een viertal verschijnselen zien:
1 Proliferatie, door celdeling ontstaan meer cellen in het zenuwstelsel.
2 Migratie, cellen verplaatsen zich.
3 Differentiatie, cellen ontwikkelen zich tot neuronen door de vorming van een axon en dendrieten.
Op hun plaats van bestemming maken ze verbinding met andere neuronen.
2
,4 Myelinisatie, sommige neuronen ontwikkelen een myelineschede om hun axon, welke het mogelijk
maakt om actiepotentialen sneller van het ene einde van een neuron naar het andere einde te
bewegen.
In de eerste levensjaren worden er meer verbindingen tussen zenuwcellen (synapsen) gevormd dan
nodig. Vervolgens is er sprake van selectieve stabilisatie, waarbij niet-effectieve synapsen
verdwijnen. Welke zenuwcellen overblijven en zich ontwikkelen tot specifieke neuronen is voor een
deel afhankelijk van de prikkeling uit de omgeving. De chemische stof neurotrophine bevordert de
groei van bepaalde axonen. Kunnen die goed contact maken met de juiste andere axonen, dan blijven
ze bestaan en ontwikkelen zich eventueel nog verder. De noodzaak om contact te maken ontstaat als
de axonen geprikkeld worden door een inkomend signaal. Naarmate die prikkeling meer plaatsvindt,
zal het neuron zijn functie meer kunnen uitoefenen en meer dendrieten vormen die een signaal
gedifferentieerd door kunnen geven.
§2.3 De verschillende
delen van het zenuwstelsel
§2.3.1 Het centrale
zenuwstelsel
De kleine hersenen
(cerebellum)
coördineren alle signalen
uit het ruggenmerg en
andere delen van de grote
hersenen, waardoor
bewegingen goed en
doelmatig worden
uitgevoerd. De thalamus
werkt als een
schakelstation tussen
delen van het lichaam en
de grote hersenen. De
hypothalamus bewaakt
en regelt de toestand van
het lichaam, zoals temperatuur, energieniveau en genot. Deze functie wordt in samenwerking met het
endocriene systeem uitgevoerd. De hippocampus is van invloed op het onthouden van ingekomen
informatie.
In de grote hersenen wordt alle informatie opgeslagen en van betekenis voorzien. Ze bestaan uit een
linker- en rechter hemisfeer en hebben ruwweg drie functionele gebieden:
1. De sensorische gebieden: hier komen de prikkels aan die via receptoren binnenkomen
2. De motorische gebieden: motorische cortex worden bewegingen van het lichaam
gecontroleerd en gestuurd, visuele cortex worden signalen ontvangen die via de ogen
binnenkomen en in de auditieve cortex komen gehoorprikkels binnen.
3. De associatiezones: hierin wordt informatie bewerkt en van betekenis voorzien. Verder
vindt hier het plannen, coördineren, controleren en evalueren van gedrag plaats.
§2.3.2 Het perifere zenuwstelsel
Ruwweg de zenuwen die verbonden zijn met de spieren en organen van het lichaam. Het bevat
sensorische neuronen die gewaarwordingen naar het centrale zenuwstelsel sturen en motorische
neuronen die organen, klieren en spieren aansturen. Het perifere zenuwstelsel is weer onder te
verdelen in het somatische en autonome zenuwstelsel. Het somatische zenuwstelsel stuurt en
controleert de interacties van een persoon met de buitenwereld. Het autonome zenuwstelsel
controleert de toestand en het functioneren van alle inwendige organen.
3
, §2.4 De linker- en rechterhelft van de hersenen
§2.5 Het endocriene systeem
Dit systeem produceert chemische stoffen die via het bloed hun weg vinden naar de organen die
moeten worden aangestuurd. Deze stoffen noemen we hormonen en worden aangemaakt door
klieren. Het centrale zenuwstelsel stuurt, coördineert en controleert de aanmaak van hormonen via
de hypothalamus en hypofyse. Er zijn een drietal klieren te onderscheiden:
1. Bijnieren: scheiden adrenaline en noradrenaline af en spelen een rol in stressvolle
omstandigheden. Het buitenste deel van de bijnierschors produceert bovendien
geslachtshormonen.
2. Geslachtsklieren: deze produceren eveneens hormonen die bepalen of een persoon
mannelijke of vrouwelijke kenmerken heeft. Bij vrouwen oestrogeen en progesteron die de
ovulatie en menstruatie regelen en bij mannen testosteron.
3. Pijnappelklier: produceert het hormoon melatonine. Regelt ons slaap-waakritme.
§2.6 De biologische basis van gedrag
De biologische basis voor het gedrag van mensen is af te leiden uit verschillende verschijnselen. Zo
bepalen hormonen of iemand vrouw of man wordt. Beschadigingen of afwijkingen in het functioneren
van de hersenen of het endocriene systeem laten effecten op het gedrag zien.
Een beschadiging van een gebied in de hypothalamus leidt bijv. tot afwijkingen in het eetpatroon.
Cholecystokinine (CCK) is van invloed op het hongergevoel. Te veel van dit hormoon geeft een
gevoel van verzadiging. Extreem veel eten kan veroorzaakt worden door te veel aanmaak van
neuropeptide Y in een deel van de hypothalamus.
§2.7 Omgevingsinvloeden
Neuroplasticiteit bij volwassenen:
● Functionele plasticiteit → mensen kunnen na het oefenen van taken die taken na enige tijd
sneller en met minder fouten uitvoeren
● Reorganisatie van synapsen → door oefening kunnen er meer vertakking van synapsen tussen
zenuwcellen ontstaan
● Plasticiteit na hersenletsel → een doorgesneden axon in het perifere zenuwstelsel kan
regenereren. Beschadiging van een dendriet kan worden ondervangen door de vorming van
een nieuwe dendriet. Axonen die niet meer functioneren kunnen andere axonen in de
omgeving aanzetten die functie over te nemen.
H3 Leren en geheugen
§3.1 Wat is leren?
Onder leren verstaan we het verwerven van nieuw gedrag, nieuwe kennis en nieuwe inzichten op
grond van ervaring.
§3.2 Leren door klassieke conditionering
4