HR-accounting blok 4
Flitscollege ’s week 1
FC2 : Kostensoorten
Wanneer het over arbeid gaat dan Mens uur tarief: berekenen van productieve uren niet
elk uur dat je aanwezig bent, ben je productief. (Indirect productief: geen productieve uren)
- Productieve uren= aanwezige uren – indirect productieve uren
- Loonkosten van de medewerker per jaar (52weken)
- Loonkosten van de medewerker per jaar/ productieve uren = mens uur tarief
Afschrijvingskosten
In de boekhouding laten zien dat productiemiddelen minder waard zijn geworden.
- Economische levensduur= werkelijke prijs waarvoor je het product verkoopt tot aan
dat de afschrijvingskosten 0 zijn.
- Technische levensduur = werkelijk is het product meer waard dan voor de prijs dat je
hem kan verkopen.
Aanschafwaarde-restwaarde/economische levensduur = afschrijvingskosten (per jaar)
Kosten in relatie met productieomvang
Vaste kosten (Constante kosten: CK)
= onafhankelijk van de hoeveelheid van de productie, als de omvang verandert veranderen
deze kosten niet. Bijvoorbeeld de huur van het fabriekspand.
Veranderen de kosten niet mee met de productieomvang?
Voorbeelden constante kosten: afschrijvingskosten op pc’s, loon van directie, huurkosten, abonnement arbdo
dienst
Variabele kosten (VK)
= stel de vraag stijgt, zijn meer grondstoffen nodig en zijn grondstoffen dus variabele kosten.
Kosten die mee veranderen in de productieomvang.
Veranderen de kosten mee met de productieomvang?
Voorbeelden variabele kosten: grondstoffen, uitzendkracht, kosten kerstpakketten, werving en selectiekosten,
energieverbruik machine
Directe kosten: zijn rechtstreeks toe te reken aan een product of dienst. (grondstoffen, loon
medewerker)
Zijn de kosten rechtstreeks toe te rekenen aan een product of dienst?
Indirecte kosten: geen directe relatie tussen kosten en product of dienst
(verwarmingskosten, kosten directie)
Zijn de kosten niet direct toe te rekenen aan een product of dienst?
, Soorten variabele kosten
- Proportioneel: kosten stijgen evenredig mee met de prestatie, dus zo gauw de
prestatie met 1 omhoog gaat, gaan de kosten lineair mee.
- Progressief: overuren die uitbetaald moeten worden, de
medewerker doet hetzelfde werk maar krijgt wel meer betaald (is
duurder voor de organisatie). Dus stel de prestatie gaat met 1
vooruit dan gaan de kosten sneller omhoog.
- Degressief: gebeurt bij kwantumkorting (hoe meer producten je koopt, des te
goedkoper) dus met hoe meer prestaties je bent, hoe minder kosten
- Semi variabel: projectgroep mag niet meer dan 7 studenten, zodra
de 8e er bij komt dan komt er nog een projectgroep dus 2 groepjes
van 4 (nog een docent etc. dus veel meer kosten ineens) en zo gaat
dat verder, het trappenpatroon.
FC 3 Kostprijsberekening
In de kostprijsberekening wil je minimaal je ck en vk terug verdienen. Tennis racket: stel
ck=25 en vk=5, dan vraag je minimaal 30 euro om de kosten terug te verdienen. Maar stel
nou de klant koopt er 2 dan is de totaalprijs 35 euro en vraag je minimaal 17,50 euro om het
terug te verdienen. (Het is lastig om dit vast te stellen, daarom is er een formule)
NP= Normale Productie: de productie die je verwacht te maken. Aan de hand van
voorgaande jaren of voor als je nieuw bent een voorspelling aan de hand van
marktonderzoeken.
WP= Werkelijke Productie: wordt vaak gelijk gezet aan de NP, je weet het nog niet, dus je
gaat er vanuit dat het gelijk is aan de NP. (Stel WP is wel gegeven, dan heeft dat GEEN
invloed op de kostprijs)
TCK= Totale Constante Kosten
TVK= Totale Variabele Kosten (prijs per product x WP)