Biologie voor jou klas 6 Thema 1 BS 1-7 en VS 1
Basisstof 1 Voeding
Heterotrofe organismen
- Nemen voedsel op om assimilatie- en dissimilatieprocessen in lichaam in stand te houden.
o Voedselopname afgestemd op energieverbruik organisme.
Basisstof 2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Inleiding
- Voedingsmiddelen: Wat je eet of drinkt.
- Voedingsstoffen: zitten in voedingsmiddelen
o 6 belangrijkste groepen: eiwitten (proteïnen), koolhydraten, vetten (lipiden), water,
mineralen (zouten) en vitaminen.
- Functies voedingsstoffen:
o Bouwstoffen: vorming cellen en weefsels, groei en ontwikkeling lichaam.
o Brandstoffen: energie voor beweging, lichaamstemp, groei, ontwikkeling en herstel.
Eiwitten (proteïnen)
- Eiwitmoleculen: polymeren van groot aantal aminozuurmoleculen.
- Verteringsstelsel:
o Eiwitmoleculen worden gesplitst in losse aminozuurmoleculen die worden
opgenomen in het bloed.
o Via bloed, aminozuren organen, en in de cellen bij eiwitsynthese weer gekoppeld.
- Eiwitten (proteïnen) van de mens: komen 20 verschillende aminozuren in voor.
- Niet-essentiële aminozuren: 12 soorten, kan lichaam zelf maken bij tekort in voedsel.
o Transaminering: vorming van niet-essentiële aminozuren in lever.
Uit andere aminozuren door overplaatsen van aminogroep (-NH 2).
- Essentiële aminozuren: 8 soorten, niet of onvoldoende in lichaam worden gevormd, in eten.
- Bouwstoffen: eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen van cellen en weefsels.
o Bijv. onderdeel van: cytoplasma, membranen, cytoskelet, cel en tussencelstof.
- Processen: Reguleren bijna alle processen.
o Betrokken bij: transport stoffen, celcommunicatie en chemische reacties.
- Aminozuren die niet bij eiwitsynthese worden gebruikt, worden gedissimileerd:
o Ureum: ontstaat uit aminogroep en wordt met urine uitgescheiden.
o Pyrodruivenzuur: ontstaan en maken deel uit van glycolyse.
Kunnen verder gedissimileerd worden en leveren energie = brandstof,
gebeurt bij aminozurenoverschot en glucosetekort.
Koolhydraten
- Monosachariden: o.a. glucose, fructose, desoxyribose en ribose.
- Disachariden: o.a. saccharose en lactose.
- Polysacharide: o.a. zetmeel en glycogeen.
- Bijv.: Honing bevat veel glucose, fructose en sacharose en brood veel zetmeel.
- Dierlijk voedsel bevat relatief weinig koolhydraten.
- Brandstoffen: koolhydraten zijn belangrijke brandstoffen.
o Bij verbranding 1 g koolhydraten = 17 kJ energie.
o Te veel aan koolhydraten:
Klein deel omgezet in glycogeen en opgeslagen in lever en spieren.
, Grootste deel omgezet in vet en opgeslagen in onderhuidse bindweefsel of
rondom spieren, hart en nieren.
- Bouwstoffen:
o DNA bevat monosacharide desoxyribose en RNA bevat ribose.
o Celmembranen bevatten eiwitmoleculen met koolhydraatketens.
- Voedingsvezels: stoffen die niet door enzymen uit verteringsstelsel mens worden vereerd.
o Voornamelijk koolhydraten afkomstig uit celwanden plantaardige voeding (bijv.:
cellulose en pectine).
o Deel van de voedingsvezels kan in darmen wel door bacteriën worden afgebroken.
o Belangrijk: Bevorderen darmwerking en stoelgang en zorgen voor verzadig gevoel.
Vetten (Lipiden)
- Triglyceriden: Opgebouwd uit glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen, veel vetten.
- Verzadigd vetzuur: Bevat maximale aantal waterstofatomen en heeft rechte keten.
o Veel dierlijke vetten bevatten verzadigde vetzuren.
- Onverzadigd verzuur: Bevat niet maximale aantal waterstofatomen en heeft geen rechte
keten door 1/meer dubbel bindingen.
o Meervoudig onverzadigde vetzuren hebben 2/meer, zoals plantaardige oliën en vis.
- Cholesterol: Vet dat voorkomt in celmembranen en bloedplasma.
o Meeste wordt aangemaakt door lever, rest via voeding.
o Verzadigde vetzuren: bevorderen cholesterolafzetting tegen binnenwand
bloedvaten, ze worden nauwer, vooral in beschadigde bloedvaten. Kan tot hart- en
vaatziekten leiden.
o Onverzadigde vetzuren: verminderen cholesterolafzetting en kunnen er zelfs toe
leiden dat afgezette cholesterol in bloedvaten minder wordt.
- Niet-essentiële vetzuren: lichaam kan glycerol en meeste vetzuren vormen uit andere
organische stoffen, dus voedsel hoeft maar weinig vetten te bevatten.
- Essentiële vetzuren: enkele onverzadigde vetzuren moeten in voedsel voorkomen.
o Bijv.: linozuur.
- Brandstoffen: dienden vetten vooral voor.
o Bij verbranding van 1 g vet = 38 kJ.
o Te veel vetten worden opgeslagen als reserve-energiebron onderhuids en rond
organen, onderhuids vet heeft ook isolerende functie.
- Bouwstoffen: Fosfolipiden (vetachtige stoffen) vormen bestanddeel van membranen, en is
vetzuur vervangen door fosforzuur.
Water
- Bestaan alle organismen voor grootste deel uit, mens voor 60%.
- Bouwstoffen: Water is o.a. belangrijkste bouwstof voor lichaamscellen.
- Oplosmiddel: Water is oplosmiddel voor allerlei stoffen.
o Met opgeloste stoffen bepaalt water osmotische waarde van vloeistoffen in lichaam.
- Transportmiddel: water is oplosmiddel (bijv. bloed).
- Lichaamstemperatuur: Regeling door verdamping van water uit zweet koelt lichaam af.
- Waterverlies: uitgeademde lucht, urine en ontlasting.
o Verlies wordt door klein deel aangevuld door dissimilatie, rest met eten en drinken.
o Plotseling waterverlies is levensgevaarlijk.
Mineralen (zouten)
- Dagelijks mineralen in kleine hoeveelheden nodig voor goed verloop lichaamsprocessen.
- Brandstoffen: Ionen van mineralen worden gebruikt als brandstoffen.
- In normale, gezonde voeding zitten voldoende mineralen.