Samenvatting van introduction to abnormal child and adolescent psychology
Robert Weis, 4e editie
2021
De volgende hoofdstukken zijn samengevat:
Hoofdstuk 6 Autismespectrumstoornis
Hoofdstuk 8 ADHD
Hoofdstuk 10 Middelenmisbruik
Hoofdstuk 11 Angst / OCS
Hoofdstuk 12 PTSS
Hoofdstuk 13 Depressie, suïcide en NSSI
Hoofdstuk 14 Bipolaire stoornissen en schizofrenie
Hoofdstuk 15 Eetstoornissen
Type fouten zijn voorbehouden
,Hoofdstuk 6 Autismespectrumstoornis
Aristoteles noemde mensen ‘sociale dieren’. Hij erkende het belang van sociale
interacties en interpersoonlijke relaties. ASS is de meest interessante stoornis
omdat dit deze belangrijke dementie beïnvloed.
ASS wordt gekenmerkt door 1) vermindering van sociale sommunicatie en 2)
repetitieve gedragspatronen of gedrag, interesses of activiteiten.
ASS is een spectrum omdat het erg divers is wat betreft de symptomen.
Sommige kinderen hebben helemaal geen interesse in sociale communicatie,
tonen weinig verbale communicatie en hebben een laag IQ. Aan de andere kant
van het spectrum zijn juist mensen die heel ongemakkelijk zijn en rigide en
hebben een normaal IQ. De classificatie ASS vertelt ons weinig hoe het individu
zich gedraagt.
Historie
Leo Kanner heeft het als eerste beschreven en gebruikte de term early infantile
autism. Hij onderscheidde twee kenmerken, de autistische eenzaamheid en de
obsessieve gelijkheid (die niet tegen veranderingen kunnen). Daarna kwam Hans
Asperger die het gedrag beschreef. Hij gebruikte de term autistic pscychopaty.
DSM-criteria ASS
A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie, zoals
blijkt uit:
1. tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid
2. tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale communicatieve
gedrag
3. tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties
B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en
activiteiten, zoals blijkt uit:
1.stereotype of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of
spraak
2.hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, star gehecht aan routines of
geritualiseerde gedragspatronen
3.zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
4.over- of onderreageren op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor
zintuiglijke aspecten van de omgeving
C. De verschijnselen zijn aanwezig vanaf de vroegste kindertijd (maar worden
soms pas later onderkend).
D. De verschijnselen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen
in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere
belangrijke levensgebieden.
E. De stoornissen kunnen niet beter verklaard worden door een verstandelijke
beperking of globale ontwikkelingsachterstand en de sociale communicatie moet
minder zijn dan past bij het cognitieve niveau.
Specificeer:
met of zonder intellectuele stoornis
met of zonder taalstoornis
met medische of genetische conditie of omgevingsfactor
met een andere ontwikkelings-, mentale of gedragsstoornis
met catatonie (motorisch overmatig doelloos bewegen of juist onbeweeglijkheid).
,Hoog functionerende autisten hebben vooral problemen met sociale interactie.
Ze willen wel graag vrienden maken, maar weten niet hoe. Ze laten vooral
ongemakkelijk gedrag zien.
Laag functionerende autisten laten in criterium B bijv. fladderen zien of
maniertjes met vingers en hun handen. 85% van de kinderen met autisme en een
laag IQ laat ook echolalie (woorden herhalen die de ander zegt) zien.
Om autisme beter de specificeren, gezien de heterogeniteit van de stoornis,
moet er goed naar worden gekeken of er niet sprake is van genetische
stoornissen zoals het Rett Syndroom waarbij een motorisch tekort is. Ook moet er
worden gekeken of het kind taalproblemen heeft. Ten derde wordt er gekeken
naar neurologische, emotionele of gedragsstoornissen. Tot slot wordt er gekeken
naar de hoeveelheid symptomen die het kind laat zien.
Comorbiditeit
- Intelligentie
Hoewel het geen criteria is, hebben veel mensen met ASS-taalproblemen of een
lage intelligentie. 1/3e van de kinderen met ASS hebben een IQ-score in het
gebied van verstandelijke beperking.
31% van de kinderen met ASS heeft een IQ score lager dan 70
25% tussen de 70-85
44% boven de 85
De intelligentie is sterk geassocieerd met de hoeveelheid van de symptomen die
het kind laat zien.
- Communicatie
Communicatie problemen komt het meest voor bij kinderen met ASS.
2/3e van de kinderen had ook problemen in spreken of taal.
25% spreekt helemaal niet
50% problemen met spraak of taal.
Ze spreken veel in de derde persoon pronoun reversal of zeggen bijv. ‘jij hebt
honger’’ maar bedoelen ‘’ik heb honger’’. Hun intonatie prosody is ook atypisch,
ze kunnen bijv zingend spreken. Of ze hebben problemen in de ‘smaltalk’
pragmatics. Hun grammatica is dan wel goed, maar hun zin past niet bij de
sociale situatie. Het sluit niet aan en gaat over een ander onderwerp.
Ze praten meer naar anderen in plaats van met anderen.
- gedrags- en emotionele problemen
70% van de kinderen met ASS heeft tenminste 1 gedrags- of emotioneel
probleem.
50% van de kinderen het ASS met meerdere problemen zoals
ADHD 40-50%
Angststoornis 30-40%
OCS 15-20%
Soms is het moeilijk om mensen met een sociale angststoornis en mensen met
ASS uit elkaar te houden. Of bijv mensen met ASS en mensen met OCS vanwege
hun repetitieve gedachten en gedrag.
- medische problemen
70% gastro-intestinale problemen zoals reflux of constipatie
44-86% slaapproblemen
En veel epilepsie 21.5%
Prevalentie
Het is erg gestegen, zie figuur hieronder. 1 op de 59 heeft ASS
, Mogelijke oorzaken van de stijging is omdat mensen er meer bewust van zijn. De
diagnose wordt vaak gesteld. Hulpverleners willen de mensen helpen en denken
dat dat lukt door ze de stempel te geven. Er werd in de USA ook gesproken over
een ‘epidemie’.
Het komt 4x vaker voor bij jongens. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat
ASS bij meisjes minder goed wordt waargenomen. Meisjes ontwikkelen beter hun
sociale en communicatie vaardigheden omdat het van hun ‘gevraagd wordt’.
Ergens wordt er ook genoemd dat mannelijke hormoon kan leiden tot ASS. En de
derde verklaring vanwege het gender verschil zijn de genen. 1/3 e met het Fragile
X syndroom voldoet aan de criteria voor ASS. Omdat jongens maar 1 X
chromosoom hebben, laten ze automatisch meer symptomen zien dan meisjes. In
het boek wordt er ook geschreven over een hogere SES maakt meer kans op
kinderen met ASS. Dit heeft ermee te maken dat families met een hogere SES
betere medische mogelijkheden hebben en dus sneller de classificatie krijgen.
Oorzaken
De eerste verklaring kwam van Kanner die zei dat het kwam omdat ouders
emotioneel afstandelijk waren. Ze hadden weinig interesse in hun kinderen en
waren sociaal terughoudend. Bruno Bettelheim beschreef dit als ‘ijskast
moeders’.
Bernard Rimland suggesteerde dat ASS mogelijk een neurologische oorzaak
heeft.
We weten nu nog niet helemaal zeker wat de oorzaak van ASS is. De beste
verklaringen zijn de combinatie van genetische, neurobiologische en vroege
omgevingsinvloeden.
- Erfelijk
50% is te verklaren vanuit genen
- Genetisch
ASS heeft een sterke genetische component. Er is echter geen bepaalde gen die
ASS kan verklaren. Er spelen meerdere genen een rol.
- Epigenetica
Studies hebben laten zien dat oudere vaders meer kans hebben op een kind met
ASS. Vanwege genetische mutaties in hun sperma cellen. Ook chronische stress,
ziekte en traumatische gebeurtenissen
Hersenafwijkingen
Kinderen met ASS laten vaak een abnormale hersenstructuur en functioneren
zien. Ze laten een rapische hersengroei en synaptische dichtheid zien, gevolgd
bij een periode waarbij veel neurale connectiviteit verloren raken. De volgende
hersengebieden spelen een rol
- amygdala (onderactiviteit, herkennen en reageren van oa.
gezichtsuitdrukkingen)
- fusiform gyrus (onderactiviteit, begrijpen van sociale interacties)
- gedeelten van de prefrontale cortex (onderactiviteit, speelt een rol bij planning
en organisatie, tekorten in het executief functioneren)
Deze gebieden spelen een belangrijke rol bij hoe ze sociale informatie
waarnemen, hoe het proces werkt en hoe ze erop reageren. Dit wordt ook wel het
sociale brein genoemd.
Growth dysregulation hypothesis