Maatschappijleer samenvatting
Hoofdstuk 6: De parlementaire democratie.
Rond 1648 werden er afspraken gemaakt over de leiding van de landen. Dit door ze soevereiniteit te
geven: een gebied heeft een duidelijke grens (bijvoorbeeld Nederland) die eigen gezag heeft en
‘onafhankelijk’ is.
Neem bijvoorbeeld de koloniën, die waren niet soeverein: ze werden bestuurd door een
ander land. Dit moest stoppen om oorlogen en cultuur/geloof botsingen te voorkomen >
soevereiniteit
Politiek: het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden, maar hoe richt je een staat
nou precies in? Moet een iemand daadkrachtig besturen, of moet het volk inspraak hebben?
De eerste directe democratie werd gevormd in de Griekse Oudheid. Hierbij heeft het volk direct
inspraak op bepaalde beslissingen die worden genomen. In Nederland komt een vorm van directe
democratie voor.
In de Nederlandse politiek heb je het parlement (Tweede -en Eerste kamer) en de Regering
(ministers en de koning).
Je hebt de Tweede Kamer, die het volk vertegenwoordig en dus ook wel de wetgevende macht
wordt genoemd. Dan heb je het Kabinet (ministers en staatssecretarissen) die je de uitvoerende
macht kan noemen.
Partijen die in de Tweede Kamer zijn kunnen in de regering komen dan worden het regeringspartijen
genoemd (momenteel zijn dat de VVD, CDA, D66 en CU)
Belangrijke kenmerken van een democratie zijn de individuele vrijheid, burgers kunnen zelf kiezen en
verkozen worden (actief en passief kiesrecht), er is sprake van persvrijheid, er zijn politieke
grondrechten, de rechtspraak is onafhankelijk en de macht is verdeeld.
Er zijn verschillende vormen van bestuur:
Basisdemocratie: iedereen heeft direct inspraak bij elk probleem, dit is heel moeilijk te realiseren in
een land met veel inwoners, maar komt nog wel voor in kleine gemeenschappen.
Directe democratie: Volk kan zoveel mogelijk rechtstreeks invloed uitoefenen zij kunnen
bijvoorbeeld iets betekenen door stemmen over kwesties, zoals bij een referendum: het volk wordt
geraadpleegd en mag stemmen over een probleem. In Zwitserland gebeurt dit heel veel, door
landelijke referenda en kent dus nog wel een directe democratie.
Parlementaire democratie: zoals wij in Nederland hebben. Het volk kiest een vertegenwoordiger,
zo’n democratie kent een sterke scheiding van machten.
Presidentiële democratie: Denk hierbij aan de VS of Frankrijk, het volk kiest een parlement en een
president, hierin is er een mindere verdeling van machten en verschilt de hoeveelheid macht die de
president heeft.
Dictatuur: Een iemand heeft de leiding en dwingt hun gewoontes en belangen op aan de bevolking,
er is weinig inspraak van het volk. Je hebt drie vormen van een dictatuur:
1. Ideologische dictatuur: Gericht op een bepaald idee (Noord-Korea)
, 2. Religieuze Dictatuur: Religie staat centraal en bepalen wetten (Iran)
3. Militaire Dictatuur: De macht ligt duidelijk bij het leger (Myanmar (Birma).
Nederland is dus een Parlementaire democratie en er is dus een scheiding van machten. Je hebt de
scheiding van de kerk en staat en de macht die is verdeeld over verschillende actoren; de scheiding
der machten. Montesquieu ontwikkelde inde 18e eeuw een machtenscheiding, de trias politica. Dit
om te voorkomen dat een persoon de macht had.
De Eerste -en de Tweede kamer (het parlement) vormen samen de eerste -of de wetgevende macht.
In de tweede kamer zijn 150 zetels, er wordt gestemd op partijen voor een zetel. De regering moet in
totaal 76 zetels bevatten (vandaar dat er vaak een coalitie wordt gevormd, waarbij meerdere partijen
samenwerken in de regering om een meerderheid in de kamer te vormen), zodat er wel wat wetten
door kunnen komen.
De wetgevende macht stemmen over wetvoorstellen, mogen zelf wetvoorstellen doen, hebben het
recht om wijzigingen in een wetvoorstel aan te brengen (alleen de Tweede Kamer) etc. . Dit is de
wetgevende taak.
De Eerste Kamer controleert de wetten die de Tweede Kamer wil invoeren en of het niet in strijd is
met de grondwet.
Ze hebben het recht om vragen te stellen, het recht van interpellatie (met spoed een minister laten
komen), een onderzoek starten naar het regeringsbeleid, motierecht (de kamer verzoekt een
minister haar beleid te veranderen), motie van afkeuring (ze keuren iets af) en de motie van